ECLI:NL:TDIVBC:2007:10 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2007:10
Datum uitspraak: 02-07-2007
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/16
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Invulling dierenpaspoort voor vier Maltezer pups.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/16

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 25 oktober 2006 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/81)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 25 oktober 2006, verzonden op 25 oktober 2006, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen klager), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellant), vier dierenpaspoorten heeft afgegeven, die alleen waren voorzien van een sticker van de entstof met stempel en paraaf van appellant zonder vermelding van ras, geslacht en geboortedatum van de desbetreffende hond, alsmede dat appellant nadien op klagers verzoek heeft geweigerd deze paspoorten alsnog correct in te vullen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een boete, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd ter hoogte van € 1.250,- .

Appellant heeft bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing bij beroepschrift dat op 27 december 2006 (met toepassing van en derhalve gelet op artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet) tijdig is ontvangen.

Klager heeft bij brief van 1 februari 2007 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 11 mei 2007. Bij die gelegenheid heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht. Klager is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

Het Veterinair Beroepscollege heeft op het beroep beslist in samenhang met het beroep van appellant in de zaak VB 07/03, behandeld op dezelfde openbare zitting.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

Klager heeft omstreeks juli 2005 bij een fokker vier Maltezer pups gekocht. De door de fokker daarbij geleverde dierenpaspoorten, die waren afgegeven door appellant, waren slechts voorzien van de sticker van de entstof met een stempel en paraaf van appellant. Ras, geslacht en geboortedatum van de desbetreffende hond waren niet ingevuld.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de pups van klager, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, dan wel in zodanige mate tekort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade heeft kunnen ontstaan.

5.2.

Het College overweegt hierover als volgt. In de vaste jurisprudentie van de Veterinaire Colleges wordt zeer veel belang gehecht aan de betrouwbaarheid van verklaringen van dierenartsen. Tevens is geoordeeld dat het afgeven van een verklaring door een dierenarts over de gezondheid van een dier valt onder artikel 14, onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Zo werd, bijvoorbeeld, in de uitspraak met nummer VTC 94/0034 overwogen dat een door een dierenarts gegeven verklaring omtrent de gezondheid van een dier, betrouwbaar dient te zijn op straffe van grote schade voor het vertrouwen in de zorgvuldige en bekwame taakuitoefening van dierenartsen in het algemeen, waardoor ernstige schade voor de gezondheidszorg voor dieren voorzienbaar is.

Tevens overwoog het College dat in het maatschappelijk verkeer een verklaring, als hier aan de orde is, gezocht en gegeven wordt vanwege het gezag dat van zulk een verklaring uitgaat. Dit gezag berust op het feit dat van een verklaring van een dierenarts mag worden verwacht dat deze pas wordt afgegeven na een deugdelijk onderzoek en naar beste kunnen en weten van de betrokken dierenarts. Gelet op dit karakter van de verklaring was het College van oordeel dat het afgeven van een verklaring door een dierenarts over de gezondheid van een dier gerekend dient te worden tot het handelen van een dierenarts waarop artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 van toepassing is. 

5.3.

In dit geding staat vast dat beklaagde vier dierenpaspoorten niet volledig heeft ingevuld. Beklaagde heeft aangevoerd dat dit hem is ontgaan omdat hij, tijdens het invullen van de paspoorten telefonisch in gesprek was.

Het College is van oordeel dat, wat daar ook van zij, het gebruik van een dierenpaspoort bij derden vertrouwen opwekt. Het is schadelijk voor het aanzien van de diergeneeskunde als dit vertrouwen wordt beschaamd. Beklaagde had dus bij het invullen van de paspoorten oplettendheid behoren te betrachten. Dit verweer treft derhalve geen doel.

5.4.

Beklaagde heeft voorts aangevoerd dat hij zich door klager bedreigd voelde en dat hij daarom niet tot het alsnog invullen van de paspoorten is gekomen. Klager heeft bestreden dat hij beklaagde bedreigd heeft. De verklaringen van partijen spreken elkaar derhalve tegen, zodat de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld.

Het College is echter van oordeel dat, zo klager al een dreigende houding zou  hebben aangenomen, dit er beklaagde niet van had behoren te weerhouden de paspoorten alsnog correct in te vullen.

Het College tekent hier bij aan dat het onvolledig invullen ervan in eerste instantie reeds voldoende is om vast te stellen dat beklaagde een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp heeft begaan.

5.5.

De conclusie is dat de klacht gegrond verklaard dient te worden.

Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt.

Zoals uit het voorgaande moge blijken, wordt het niet juist of niet volledig invullen van verklaringen door dierenartsen beschouwd als ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. Als een dierenarts onzorgvuldig omgaat met belangrijke documenten, heeft dit een slechte voorbeeldwerking. Het College acht daarom het opleggen van een boete, als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, ter hoogte van € 1.250,- een passende en geboden maatregel .”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant heeft in beroep erkend dat hij de desbetreffende vier dierenpaspoorten ten onrechte niet geheel heeft ingevuld en zich in zoverre niet verzet tegen de bestreden beslissing.

Appellant acht het echter niet juist dat het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen dat appellant, ondanks een eventuele dreigende houding van klager, alsnog had moeten overgaan tot het geheel invullen van de vier dierenpaspoorten. Appellant heeft aangevoerd dat wordt voorbijgegaan aan de door hem geschetste omstandigheden waaronder het gesprek met klager hierover plaatsvond. Voorts heeft appellant er op gewezen dat niemand schade heeft geleden door het feit dat hij de vier dierenpaspoorten niet correct heeft ingevuld.

Het Veterinair Beroepscollege laat in het midden de juistheid van het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege, dat appellant desgevraagd de vier dierenpaspoorten alsnog correct had behoren in te vullen, aangezien niet is komen vast te staan dat de voor een correcte invulling noodzakelijke beschrijving en identificatie van de desbetreffende honden op het gevraagde moment mogelijk was.

In deze zaak staat centraal de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de afgifte door appellant van vier niet volledig ingevulde dierenpaspoorten.

4.2   In de hiervoor vermelde zaak VB 07/03 (betreffende levering van niet-geregistreerde diergeneesmiddelen) heeft appellant de strafverzwaring aan de orde gesteld, die het Veterinair Tuchtcollege heeft toegepast in verband met de afgifte door appellant van de vier niet volledig ingevulde paspoorten. Anders dan het Veterinair Tuchtcollege, ziet het Veterinair Beroepscollege in de zich in beide zaken voordoende feiten en omstandigheden, geen aanleiding voor strafverzwaring, aangezien daarin onvoldoende grond kan worden gevonden voor het aanwezig achten van een patroon van systematische wetsovertreding door appellant.

4.3   Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de in geding zijnde afgifte van niet volledig ingevulde dierenpaspoorten moet worden aangemerkt als een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp, gelet op de belangen die zijn gediend met de beschrijving en de identificatie van een dier door middel van een volledig ingevuld dierenpaspoort. Het dierenpaspoort strekt er – kort gezegd - toe in het verkeer van gezelschapsdieren waarborgen te bieden, waarmee belangen van volksgezondheid, van de gezondheidszorg voor dieren en van het vrije verkeer binnen de Europese Unie zijn gemoeid.

4.4   Het Veterinair Beroepscollege komt tot de conclusie dat de maatregel van een geldboete van € 1.250,- gezien de omstandigheden van het onderhavige geval passend en geboden is te achten.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep dient te worden verworpen en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de plaatsvervangend voorzitter mr. H.C. Cusell en de leden

mr. M.J. Kuiper, mr. I.M. Davids, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de plaatsvervangend voorzitter te ‘s Gravenhage op 2 juli 2007 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Plv. voorzitter                                         w.g. Secretaris                      

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris