ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0221 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2006.440verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0221
Datum uitspraak: 01-05-2007
Datum publicatie: 31-03-2009
Zaaknummer(s): 2006.440verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De in verzet aangevoerde gronden geven de kamer geen aanleiding anders te beslissen dan de voorzitter op de inleidende klacht heeft gedaan.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 1 mei 2007 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 440.2006 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 12 september 2006 (zaaknummer 213.2006) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen (het kantoor van) beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 18 september 2006 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 25 september 2006, ingekomen op 27 september 2006, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 maart 2007 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 1 mei 2007.

2. De gronden van het verzet

Klager voert in verzet aan dat de gerechtsdeurwaarder zich in opdracht van het LBIO bezig houdt met inning van gelden waartoe hij niet bevoegd is. Klager verwijst daartoe naar een door hem overgelegd onderzoek van de Nationale Ombudsman waaruit dat blijkt.

Zijn ministerieplicht ontslaat de gerechtsdeurwaarder niet van zijn verplichting om het LBIO te informeren in geval van onrechtmatigheid, onzekerheid of onduidelijkheid omtrent de opdracht. De gerechtsdeurwaarder heeft bij de uitvoering van zijn opdracht ook niet de nodige zorgvuldigheid in achtgenomen. Hij heeft de opdracht uitgevoerd zonder de rechtmatigheid te verifiëren. Hij heeft beslag gelegd en pas daarna het GBA geraadpleegd. Hij geeft beslag gelegd zonder te verifiëren of er tegenvorderingen waren en of er sprake was van gewijzigde omstandigheden. Hij heeft het beslag gehandhaafd wetende dat het zinloos was.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van

de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In zijn inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat, dat deze lichtvaardig en onzorgvuldig beslag heeft gelegd en dit tot heden onnodig heeft gehandhaafd. Hierdoor zijn nodeloos kosten veroorzaakt. Volgens klager heeft hij een tegenvordering op de opdrachtgeefster van de gerechtsdeurwaarders. Deze vordering is groter dan die van het LBIO. Bovendien probeert de gerechtsdeurwaarder ook partneralimentatie te innen en daartoe is het LBIO niet bevoegd. Bovendien is de alimentatie op nihil gesteld.  

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat ten aanzien van de klachten met betrekking tot de gelegde beslagen als uitgangspunt geldt dat bij geschillen met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering daarvoor een algemene regeling geeft. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarders zich ten behoeve van het LBIO ook bezig houden met de inning van partneralimentatie en ook overigens is niet gebleken van een tuchtrechtelijk laakbare gedraging van de gerechtsdeurwaarders.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat op de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust op grond waarvan hij te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, in dit geval de executie van de alimentatiebeschikking, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Alvorens tot beoordeling van het verzet over te gaan, wordt overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechts-deurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Ter zitting in verzet heeft de gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als zijnde de gerechtsdeurwaarder tegen wie de klacht kan worden geacht te zijn gericht. Hij wordt door de Kamer derhalve aangemerkt als beklaagde waarmee in de aanhef van deze beschikking al rekening is gehouden.

6.2  De door klager in verzet aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. De verwijzing naar de uitspraak van de Ombudsman kan klager niet baten.

Het betreft hier een klacht tegen het LBIO en niet tegen een gerechtsdeurwaarder. Bij de beoordeling van klachten in het tuchtrecht worden andere maatstaven aangelegd dan bij de beoordeling van klachten door de Nationale Ombudsman. Het is bovendien niet aan een gerechtsdeurwaarder om de rechtmatigheid van een hem ter hand gestelde titel te beoordelen.

Zoals door de voorzitter terecht is overwogen is klager daarvoor aangewezen op de executierechter. Of klager al dan niet een tegenvordering had doet niet ter zake omdat tegenvorderingen op grond van de wet niet met alimentatievorderingen verrekenbaar zijn.

Het beslag is pas na een maand is opgeheven doordat de Bank eerst na een termijn van vier weken verklaring moet doen van hetgeen zij onder zich heeft. Voor het leggen van beslag is geen verificatie bij het GBA noodzakelijk. Uit de stukken blijkt dat de overbetekening heeft plaats gevonden op het adres waar klager woonachtig is. De aanleiding om het GBA daarna te raadplegen was gelegen in het feit dat klager een andere naam gebruikte dan voorheen.

6.3 Het onderzoek in verzet kan daarom naar het oordeel van de Kamer niet leiden tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter, onder verbetering van de naamstelling van beklaagde en met aanvulling van de gronden, juist. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.