ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0214 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2006.478verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0214
Datum uitspraak: 01-05-2007
Datum publicatie: 31-03-2009
Zaaknummer(s): 2006.478verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gronden van het verzet geven de Kamer geen aanleiding anders te beslissen dan de voorzitter heeft gedaan.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 1 mei 2007 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 478.2006 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

1.      [     ],

2.      [     ],

3.      [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 26 september 2006 (zaaknummer 267.2006) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen beklaagden ingediende klacht.

Bij brief van 27 september 2006 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 2 oktober 2006, ingekomen op 3 oktober 2006, heeft klaagster tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld op nader aan te voeren gronden.

Bij brief van 11 oktober 2006 heeft klaagster de gronden van het verzet aangevuld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 maart 2007 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 1 mei 2007.

2. De gronden van het verzet

Voor de gronden van het verzet wordt verwezen naar het door klaagster ingediende verzetschrift, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht en waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van

de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In haar inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders, samengevat, het volgende.

1.      De gerechtsdeurwaarders hebben de vordering telkenmale onjuiste berekend.

2.      Klaagster heeft onvoldoende tijd gekregen om zich te verweren tegen de vordering.

3.      Er is onvoldoende geluisterd naar- en rekening gehouden met hetgeen klaagster naar voren is gebracht.

4.      Klaagster is noch door de rechtbank noch door de gerechtsdeurwaarders ingelicht omtrent de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen het bij verstek gewezen vonnis.

5.      De gerechtsdeurwaarders zijn onterecht overgegaan tot het leggen van beslag en hebben zich niet voorgesteld of gelegitimeerd.

6.      Klaagster is onheus bejegend en er is onvoldoende gedaan om een minnelijke oplossing te bereiken.

7.      Aan klaagster is een betalingsregeling opgedrongen welke zij verzoekt ongeldig te verklaren.

Klaagster verzoekt toekenning van een schadevergoeding wegens de tijd die zij in de correspondentie met de woningbouwvereniging en de gerechtsdeurwaarders heeft gestoken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen  een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Klaagster uit ook grieven tegen anderen dan de gerechtsdeurwaarder. Grieven tegen anderen kunnen in deze procedure niet ter beoordeling staan. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen 1, 2 en 3 heeft de voorzitter overwogen dat het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de berekening van de vordering ingenomen standpunt niet onverdedigbaar of anderszins tuchtrechtelijk laakbaar is. In elk geval kan worden vastgesteld dat als een vordering uit handen wordt gegeven aan een gerechtsdeurwaarder daarmee meer kosten verschuldigd zijn dan alleen de betaling van de huurtermijn.

Het is niet aan de Kamer de berekening van de vordering verder te beoordelen. Dat had door klaagster naar voren kunnen worden gebracht in de procedure bij de kantonrechter. Dat zij onvoldoende tijd had om zich te verweren is niet gebleken. De wettelijke dagvaardingstermijn is in acht genomen. Dat klaagster ziek was had zij aan de kantonrechter kunnen mededelen, vergezeld van een verzoek om aanhouding van de behandeling. Niet gezegd kan worden dat door de gerechtsdeurwaarder onvoldoende is gecommuniceerd. Uit de stukken blijkt dat er vele brieven over en weer zijn geschreven. Dat klaagster met de inhoud van die brieven niet tevreden was maakt nog niet dat er tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 4 heeft de voorzitter overwogen dat hetgeen de rechtbank aan klaagster heeft medegedeeld niet aan de gerechtsdeurwaarder kan worden verweten. In elk geval is een gerechtsdeurwaarder niet gehouden een partij te informeren over de rechtsmiddelen die een justitiabele tegen een civielrechtelijk vonnis kan aanwenden. 

5.4 Ten aanzien van de klachtonderdeel 5 heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht heeft op grond waarvan hij -indien daarom wordt verzocht- verplicht is een vonnis te executeren. Bij klachten over een gelegd beslag geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling op grond waarvan deze klachten kunnen worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Ten aanzien van de legitimatie geldt dat er op een gerechtsdeurwaarder geen algemene legitimatieplicht rust. Alleen als daarom wordt gevraagd is hij verplicht zich te legitimeren. Dit is anders op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden op grond waarvan wel een legitimatieplicht geldt. Bij twee of meer personen geldt de plicht voor degene die de leiding heeft. Nu niet kan worden vastgesteld wie de leiding had bij het binnentreden van de woning van klaagster, kan ook niet worden vastgesteld op wie de legitimatieplicht rustte zodat geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan worden vastgesteld.

5.5 Ten aanzien van de onheuse bejegening heeft de voorzitter overwogen dat niet kan worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Kennelijk zijn de onderlinge verhoudingen wat gespannen geraakt als gevolg van het door de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift beschreven gedrag waaraan klaagster zich zou hebben schuldig gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft het gestelde met betrekking tot de onheuse bejegening echter uitdrukkelijk ontkend en klaagster heeft niet nader onderbouwd, waaruit de onheuse bejegening heeft bestaan. In ieder geval zijn de door klaagster geciteerde opmerkingen en gedragingen, indien juist, niet als laakbaar aan te merken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat er verschil van inzicht kan bestaan over de waarde die door beide partijen aan de gebruikte bewoordingen wordt toegekend.

5.6 Ten aanzien van de getroffen schikking heeft de voorzitter overwogen dat een schikking onverplicht wordt aangegaan. Van ongeoorloofde druk is niet gebleken. De Kamer is niet bevoegd een getroffen betalingsregeling weer ongedaan te maken, zoals door klaagster verzocht. Als klaagster meent dat de regeling niet rechtsgeldig is moet zij daarover de gewone rechter benaderen. Het verzoek tot het vergoeden van de schade zal reeds worden gepasseerd, omdat voor een dergelijk verzoek in een tuchtprocedure geen plaats is, aldus de voorzitter.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

Het onderzoek in verzet heeft, behoudens verbetering van de naam van één van beklaagden, naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. N.C.H. Blankevoort en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.