ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0125 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2006.432verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0125
Datum uitspraak: 27-03-2007
Datum publicatie: 17-02-2009
Zaaknummer(s): 2006.432verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing in verzet. De voorzitter acht de klacht kennelijk-ongegrond. De Kamer is het met de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 27 maart 2007 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 432.2006 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 12 september 2006 (zaaknummer 256.2006) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 18 september 2006 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij ongedateerde brief, ingekomen op 22 september 2006, heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 februari 2007 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 27 maart 2007.

2. De gronden van het verzet

Klager voert in verzet aan dat het gaat om twee afzonderlijke zaken. Een zaak die de gerechtsdeurwaarder heeft tegen zijn echtgenote en een zaak tussen hem en de gerechtsdeurwaarder. Met de eerste zaak heeft klager niets van doen. Dat moet de gerechtsdeurwaarder met zijn echtgenote regelen. In zijn eigen zaak heeft hij na het beslag op de auto direct contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder. Op zijn verzoek heeft klager vervolgens de akte huwelijkse voorwaarden toegezonden. Het antwoord van de gerechtsdeurwaarder was dat er gewoon beslag werd gelegd en klager het verder maar met zijn echtgenote diende te regelen. Klager acht deze handelwijze onjuist.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van

de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In zijn inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat, dat deze nodeloos kosten heeft veroorzaakt door beslag te leggen op zaken waarop de belastingdienst reeds beslag had gelegd en deze in het openbaar te verkopen. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder meermalen laten weten dat de belastingdienst reeds beslag had gelegd op de zaken van zijn echtgenote en op de gezamenlijke zaken. 

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht samengevat overwogen dat geschillen met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel ingevolge het bepaalde in artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering voorgelegd dienen te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geƫigende weg. Het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en M.J-M.L. Baudoin (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Ingevolge het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.