ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0084 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 2006.174

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2007:YB0084
Datum uitspraak: 16-01-2007
Datum publicatie: 17-02-2009
Zaaknummer(s): 2006.174
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Termijn waarbinnen klacht kan worden ingediend. Door gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt ten aanzien van het aangekondigde beslag. Wijze van communiceren van (medewerkers van) de gerechtsdeurwaarder. Opgeven instantie waar kan worden geklaagd.

Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam

Beschikking van 16 januari 2007 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met zaaknummer 174.2006 van:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde [ ],

tegen:

[ ],

thans gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief van 30 maart 2006 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief met bijlagen van 2 mei 2006 heeft de (toen nog kandidaat) gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 26 mei 2006 heeft de gemachtigde van klager op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder gereageerd.

De klacht is behandeld ter zitting van 28 november 2006 alwaar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 16 januari 2007.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a) De gerechtsdeurwaarder is belast met de inning van een vordering op de broer van klager die inmiddels is overleden. Voor die vordering heeft de gerechtsdeurwaarder een titel.

b) Bij brief van 11 maart heeft de gerechtsdeurwaarder een aankondiging beslag gedaan tegen 17 maart 2005.

c) Op 16 maart 2005 heeft de gemachtigde van klager in een abusievelijk op 17 maart 2005 gedateerde brief bij de gerechtsdeurwaarder geklaagd over de aangekondigde (door hem als moedwillig aangemerkte) beslaglegging en de reactie van een medewerker van zijn kantoor op een door klager gevoerd telefoongesprek.

d) Bij brief van 22 maart 2005 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klager onder meer geschreven:"....Zoals U inmiddels via de familie [ ] wel zult hebben vernomen, is er op 17 maart 2005 geen beslaglegging gevolgd zoals eerder door ons aangekondigd. Wij zijn van diverse kanten ingelicht omtrent de ziekte van de heer [ ] en wachten af of de naaste familie op korte termijn met een voorstel tot aflossing van de schulden zal komen. Dat de broer van de heer [ ] van een onzer telefonisch te horen heeft gekregen dat wij verhalen over ziekte wel vaker als excuus voor non-betaling horen, en dat deze ziekte achteraf verzonnen blijkt te zijn, is helaas juist. Het is evenwel geenszins zo dat er juist of enkel aan de ziekte van de heer [ ] wordt getwijfeld. Laat dat duidelijk zijn. Dat U niet achter ons executiebeleid kunt staan is geheel Uw keuze. In de situatie van de heer [ ] zijn er evenwel nogal wat omstandigheden die het gevolgde beleid zeker rechtvaardigen. Het is niet aan ons om U van deze omstandigheden mededeling te doen. Dit zal de familie toch echt onderling aan dienen te pakken en op te lossen."

e) Bij e-mail van 23 maart 2005 heeft de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven dat de brief van 22 maart 2005 de in de brief van 17 maart 2005 gestelde vragen niet heeft beantwoord.

f) Bij brief van 11 april 2005 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klager onder meer geschreven dat indien de gerechtsdeurwaarder het oogmerk had gehad moedwillig beslag te leggen al veel eerder beslag zou zijn gelegd omdat het recht daartoe reeds op 3 januari 2005 bestond.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat:

a) zij haar besluit beslag te leggen heeft gehandhaafd ondanks het feit dat zij kennis droeg van het feit dat zijn broer stervende was althans voldoende in de gelegenheid is gesteld dit feit te controleren;

b) één van de medewerkers van kantoor de grievende opmerking, doelend op de ziekte van de broer van klager “dit soort verhalen wel vaker te horen” heeft gemaakt. Het heeft klager gegriefd over één kam te worden gescheerd met kennelijk kwaadwillenden;

c) zij heeft verzuimd aan te geven bij welke instantie een klacht kan worden ingediend en geweigerd heeft de gedragscode voor gerechtsdeurwaarders over te leggen;

d) zij heeft verzuimd een reactie te geven op zijn verzoek de gemaakte geluidsbanden van de gevoerde telefoongesprekken beschikbaar te houden;

e) intimiderend gedrag door in de communicatie de klacht over de handelwijze te vermengen met de afhandeling van de schuld.

.

3 Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft allereerst gesteld dat de klacht te laat (ruim één jaar na 21 maart 2006) is ingediend. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat klager niet het recht toekomt een klacht in te dienen omdat het klaagrecht een persoonlijk recht is dat alleen aan betrokkene toekomt. Dit recht komt hem minder toe nu de nalatenschap door de erven is verworpen en het klaagrecht niet kan worden vererfd.

Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat haar kantoor vanaf januari 2005 heeft getracht een betalingsregeling met de broer tot stand te brengen. Toen dat niet is gelukt heeft zij op 11 maart 2005 een beslag aankondiging verstuurd tegen 17 maart 2005. Uit de gevoerde telefoongesprekken blijkt dat telkens is medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder wel langs zou komen om een betalingsregeling te treffen maar er verschillende malen op is gewezen dat bij afwezigheid de woning niet zou worden betreden.

Ten aanzien van klachtonderdeel b) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de telefoniste van kantoor met de gewraakte opmerking slechts heeft willen aangeven dat debiteuren met de meest vergaande uitvluchten komen om tot uit- of afstel van betaling te komen. De telefoniste heeft klager beslist niet over één kam willen scheren met andere schuldenaren.

Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat zij niet verplicht kan worden een exemplaar van de gedragsregels aan de gemachtigde van klager te doen toekomen en evenmin verplicht kan worden op te geven bij welke instantie kan worden geklaagd.

Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat zij evenmin verplicht kan worden om geluidsbanden beschikbaar te houden omdat deze slechts bedoeld zijn voor intern gebruik zodat de vraag van klager onbeantwoord kan worden gelaten.

Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel e) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat uit de overgelegde cd-rom noch uit de overgelegde correspondentie blijkt dat haar of één van de medewerkers intimiderend gedrag kan worden verweten.

4. De ontvankelijkheid van de klacht

4.1 De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend. Blijkens geldende jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam kan een termijn van drie jaar in tuchtprocedures tegen gerechtsdeurwaarders in het algemeen als redelijk worden aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klager van het handelen of nalaten van een gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.

4.2 Klager heeft van het handelen van de gerechtsdeurwaarder kennisgenomen in maart 2005 en de klacht is ingediend op 30 maart 2006. Derhalve binnen de hiervoor genoemde termijn. Nu alle klachtonderdelen handelingen betreffen die klager raken, kan klager in zijn klacht worden ontvangen

5. |beoordeling van de klacht

5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) is de Kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder door de mededeling de aangekondigde beslaglegging te willen doorzetten weliswaar een hard standpunt heeft ingenomen maar daarmee nog niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Op de gerechtsdeurwaarder rust immers de wettelijk vastgelegde verplichting dat daar waar wordt verzocht een ambtshandeling te verrichten zij aan dat verzoek moet voldoen. Gezien de voorgeschiedenis met wijlen de broer van klager wilde de gerechtsdeurwaarder zelf langsgaan. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk alleen langs de woning is gereden. Eerder was al telefonisch aan klager medegedeeld dat bij afwezigheid de woning niet zou worden betreden. Dit is niet aan de gemachtigde van klager medegedeeld omdat in eerste instantie onduidelijk was of hij wel namens klager gemachtigd was op te treden. Dit klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b) dient tot uitgangspunt dat van een gerechtsdeurwaarder (zijn medewerkers daaronder begrepen) en van justitiabelen mag worden verwacht dat zij communiceren op een wijze die in het algemeen als passend en fatsoenlijk mag worden beschouwd. In het onderhavige geval is de Kamer van oordeel dat de telefoniste met de door haar gemaakte opmerking "dat horen wij wel meer" in algemene zin heeft willen aangeven dat debiteuren met de meest uiteenlopende uitvluchten komen. Dit is niet tactvol en de telefoniste had er wellicht beter aan gedaan klager direct door te verbinden met een verantwoordelijke, maar niet kan worden gezegd dat de wijze waarop hier is gecommuniceerd tuchtrechtelijk laakbaar is. Bovendien is uit de door klager aangegeven feiten gebleken dat hij door een andere medewerker wel correct te woord is gestaan. Dit klachtonderdeel dient ook ongegrond te worden verklaard.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c) is de Kamer van oordeel dat een gerechtsdeurwaarder niet verplicht is om de beroeps- en gedragsregels ter beschikking te stellen. Daar staat tegenover dat niets eraan in de weg staat om klager te verwijzen naar de website van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders waar deze regels te vinden zijn. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat zij niet verplicht is op te geven bij welke instantie geklaagd kan worden, is in het algemeen een onjuist standpunt. De gerechtsdeurwaarder is immers een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader is hoofdstuk 9 van die wet op haar van toepassing op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder verplicht is een klager te wijzen op haar eigen klachtenregeling. Uit hoofde van die regeling dient zij in haar antwoord op de klacht te vermelden dat indien klager met het antwoord niet tevreden is, een klacht kan worden ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Het voorgaande strookt ook met de door de beroepsorganisatie gegeven informatie op haar website alwaar onder veelgestelde vragen staat vermeld dat bij klachten eerst contact dient te worden opgenomen met het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor dat de klacht in behandeling moet nemen en dat indien klager met de uitkomst ervan niet eens is, een klacht kan worden ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Dit klachtonderdeel acht de Kamer dan ook gegrond.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de gerechtsdeurwaarder in eerste instantie geaarzeld met het beschikbaar stellen van de gemaakte geluidsopnames. Uiteindelijk heeft zij ervoor gekozen de opnames ter beschikking van de Kamer te stellen. De Kamer heeft ter zitting beslist dat er geen behoefte bestaat aan het beluisteren van de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde opnames van de met klager gevoerde telefoongesprekken. Dit klachtonderdeel dient daarom bij gebrek aan belang ongegrond te worden verklaard.

5.5 Ter zitting heeft klager ter verduidelijking van het laatste klachtonderdeel verwezen naar de laatste alinea van de brief van de gerechtsdeurwaarder van 22 maart 2006. Daarin wordt door de gerechtsdeurwaarder vermeld dat er in de situatie van de broer van klager nogal wat omstandigheden zijn die het door haar gevolgde beleid rechtvaardigen en dat het niet aan haar was om de gemachtigde van klager van deze omstandigheden mededeling te doen. Op dit punt is de Kamer van oordeel dat bij de behandeling van de klacht het onvermijdelijk was dat de afhandeling van de schuld van wijlen de broer ter sprake is gebracht. Die schuld was immers de aanleiding van het bezoek van de gerechtsdeurwaarder waarover wordt geklaagd. Dit klachtonderdeel dient eveneens ongegrond te worden verklaard.

5. Op grond van het voorgaande dient de klacht dan ook op een onderdeel gegrond te worden verklaard en de overige klachtonderdelen dienen als zijnde ongegrond te worden afgewezen. De Kamer acht geen termen aanwezig tot het opleggen van een maatregel over te gaan, zodat wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart klachtonderdeel 2c gegrond;

- laat het opleggen van een maatregel achterwege;

- wijst de overige klachtonderdelen als ongegrond af.

Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. M.M. Beins en M.J-M.L. Baudoin, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Coll.:

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.