ECLI:NL:TNOKROE:2006:YC0046 Kamer van toezicht Roermond KL 10/2006

ECLI: ECLI:NL:TNOKROE:2006:YC0046
Datum uitspraak: 30-11-2006
Datum publicatie: 04-08-2008
Zaaknummer(s): KL 10/2006
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De notaris heeft bij de berekening van de successierechten de methodiek toegepast als vermeld in de in de beslissing aangehaalde ministeriële resolutie. Of de notaris bij die verdeling onjuist heeft gehandeld, kan de kamer niet beoordelen. De klaagsters hebben eindverdeling niet overgelegd en ook niet concreet aangegeven waarin dat onjuiste handelen van de notaris heeft bestaan. Indien de kamer veronderstellenderwijs aanneemt dat de notaris bij die verdeling de hiervoor genoemde methodiek heeft toegepast dan heeft hij niet onjuist gehandeld.

                                       Kamer van toezicht over de notarissen

                                                    en kandidaat-notarissen

                                                             te Roermond

Nummer: KL 10/2006

                                                            BESLISSING

van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen

 te Roermond in de zaak van:

de dames X,

wonende te E,

hierna te noemen de klaagsters;

tegen:

notaris mr. Y,

gevestigd te A,

hierna te noemen de notaris.

De procedure

Het verloop van procedure blijkt uit:

-               de schriftelijke klacht van de klaagsters van 24 juli 2006 met bijlagen;

-               de schriftelijke reactie van de notaris op die klacht van 30 augustus 2006 met bijlagen;

-               de brief van klaagsters van 17 september 2006 met bijlage;

-               de brief van de notaris van 12 oktober 2006.

De kamer heeft de klacht op 9 november 2006 in het openbaar behandeld. Bij die behandeling zijn de klaagsters, bijgestaan door mr. J Cuijpers, advocaat te Echt, en de notaris verschenen. De kamer heeft de klaagsters en de notaris in elkaars tegenwoordigheid gehoord.

In hun brief van 17 september 2006 hebben de klaagsters aangegeven dat de klacht zich beperkt tot de afhandeling van successierechten (de eindafrekening) en dit nog eens herhaald tijdens de openbare behandeling van de klacht. De kamer zal zich dan ook hiertoe beperken.

                                                      De vaststaande feiten

De kamer gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten.

Op 19 januari 2000 heeft mevrouw T.C., geboren te [ ] op [ ] (verder aangeduid als erflaatster), bij testament, verleden voor notaris mr. P.H.M.J. Tijssen te Venlo, over haar nalatenschap beschikt.

Dat testament bepaalt, voor zover van belang voor deze procedure,:

-               Ik legateer, vrij van rechten en kosten, aan mijn neef H L. (zoon van mijn vooroverleden zuster T.L-C), wonende te [ ] (verder aangeduid als de legataris, toevoeging kamer): een bedrag in contanten ad eenhonderd dertigduizend gulden (ƒ 130.000,00), onder de last het familiegraf van de familie C. te [ ] te onderhouden.

-               Ik benoem – onder de last van gemeld legaat – tot mijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen met inachtneming van plaatsvervulling zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek voor erfopvolging bij versterf: de kinderen van mijn vooroverleden zuster T. L-C.

-               Ik benoem de heer H. B., werkzaam bij Administratiekantoor [ ], tot uitvoerder van mijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaar van mijn boedel en verzorger van mijn uitvaart en begrafenis of crematie. Ik ken hem daarbij toe alle rechten welke de wet mij toestaat hem te verlenen, speciaal het recht tot inbezitneming van alle goederen welke ik zal nalaten, het recht om successierechten en schulden te voldoen alsook om goederen van mijn nalatenschap te verkopen, wanneer dit ter betaling van successierechten of schulden nodig mocht zijn.

De klaagsters zijn drie van de vijf erfgenamen van erflaatster.

Erflaatster is op 11 november 2003 te [ ] overleden.

                                                    De inhoud van de klacht

De klacht (zoals deze door klaagsters is beperkt) houdt - zakelijk weergegeven -het volgende in.

De notaris is ingeschakeld door de executeur, de heer B.. Door het legaat viel de legataris in een hoger belastingtarief. De heer B., was er bij zijn eindverdeling terecht van uit gegaan dat de verschuldigde hogere successierechten van circa € 1.600,00 per persoon uitsluitend ten laste van de legataris zouden komen. De notaris beweerde echter dat het totaalbedrag van circa € 8.000,00 aan successierechten omgeslagen diende te worden over alle erfgenamen. Hierop heeft de heer B. zijn standpunt gewijzigd. Een aangepaste en dus ongunstigere eindverdeling werd door de klaagsters onder nadrukkelijk voorbehoud van de fiscale aspecten van meergenoemd legaat, uiteindelijk voor akkoord getekend.

De door klaagsters ingeschakelde advocaat was tot de overtuiging en conclusie gekomen dat volgens de geest en letter van de wet de eerste opvatting van de heer B. over de successierechten over het legaat de juiste is. Door zijn manier van werken kwam en komt de notaris partijdig over, terwijl hij als boedelnotaris onpartijdig moet zijn. De eindverdeling is door de notaris niet correct toegepast.

                                                Het standpunt van de notaris

Het testament van erflaatster was duidelijk. Enerzijds een legaat in contanten van

ƒ 130.000,00 (€ 58.991,43), vrij van rechten en kosten, aan de legataris en anderzijds de benoeming van klaagsters en hun beide broers tot erfgenamen tezamen en voor gelijke delen onder bezwaar van voormeld legaat. Geraadpleegde deskundigen zijn ieder voor zich tot de conclusie gekomen dat de aanslag dan wel de wijze van berekenen correct was. De heer B. heeft de aanslag successierechten niet anders kunnen betalen dan hij heeft gedaan.

                                                De beoordeling van de klacht

Met de uitdrukking “vrij van rechten en kosten” in het testament heeft de erflaatster een bepaling gemaakt, die tot gevolg heeft dat de legataris H.L. de in het testament vermelde verkrijging zal genieten, waarvan het verschuldigde successierecht niet door hem hoeft te worden voldaan, maar door de erfgenamen. Door deze bepaling worden alle successierechten in feite gedragen door de erfgenamen in evenredigheid van hun aandeel.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 maart 1987 (BNB 1987/150, NJ 1989/223) met betrekking tot de toepassing van artikel 5, vierde lid, van de Successiewet 1956, beslist dat, indien een legaat vrij van recht wordt verkregen door iemand die uit dezelfde nalatenschap nog een ander, belast legaat verkrijgt, een redelijke wetstoepassing meebrengt het zogenaamde primaire recht over het eerstbedoelde legaat te berekenen met een evenredige omslag over de legaten.

Bij zijn resolutie van 24 februari 1988, nummer IB 88/173 (gepubliceerd in onder meer het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 1988/5867) heeft de minister van financiën bepaald van mening te zijn dat bij de toepassing van het hiervoor genoemde artikel 5, vierde lid, geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen het geval als vermeld in het hiervoor genoemde arrest en het geval, dat een erfgenaam uit dezelfde nalatenschap tevens een legaat vrij van recht verkrijgt. Daarom, aldus de minister van financiën, dienen de inspecteurs in gevallen, waarin een erfgenaam tevens een legaat vrij van recht verkrijgt, het primaire recht over het legaat te berekenen met een evenredige omslag over het legaat en het erfdeel.

Bij brief van 2 november 2006 heeft de notaris een handgeschreven berekening van de verschuldigde successierechten aan de kamer overgelegd. Een kopie daarvan heeft de kamer aan de klaagsters toegezonden, die de ontvangst daarvan tijdens de mondelinge behandeling hebben bevestigd. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris bij de berekening van de successierechten de methodiek toegepast als vermeld in de hiervoor aangehaalde resolutie. De berekening van successierechten volgens de resolutie kan dan ook niet - zoals klaagsters stellen - als incorrect of partijdig worden aangemerkt. Op dit punt valt de notaris geen verwijt te maken. Echter, wel is de kamer van oordeel dat het beter zou zijn geweest indien de notaris aan de klaagsters, maar in elk geval aan hun raadsman, duidelijk had meegedeeld dat hij de berekening van de verschuldigde successierechten baseerde op genoemde resolutie. Het achterwege laten van deze mededeling acht de kamer evenwel onvoldoende klachtwaardig. Naar het oordeel van de kamer is de klacht op dit punt ongegrond.

Voor zover de klaagsters hebben willen betogen dat de eindafrekening, waarmee zij kennelijk bedoelen de verdeling van de (baten van de) nalatenschap van erflaatster, niet juist is geweest, overweegt de kamer het volgende. Of de notaris bij die verdeling onjuist heeft gehandeld, kan de kamer niet beoordelen. De klaagsters hebben die eindafrekening of eindverdeling niet overgelegd en ook niet concreet aangegeven waarin dat onjuiste handelen van de notaris heeft bestaan. Indien de kamer veronderstellenderwijs aanneemt dat de notaris bij die verdeling de hiervoor genoemde methodiek heeft toegepast dan heeft hij niet onjuist gehandeld. De schuld tot betaling van successierechten is immers een schuld van de nalatenschap. Een eventueel batig saldo van de nalatenschap komt eerst voor verdeling onder de erfgenamen in aanmerking nadat de nalatenschap is vereffend en vereffening vereist ten minste de voldoening van de schulden die behoren tot de nalatenschap. Gesteld noch gebleken is dat de notaris op grond van het testament, van wettelijke regels of van wilsovereenstemming tussen de erfgenamen een andere verdeling had moeten toepassen dan hij heeft gedaan. Op dit punt is de klacht naar het oordeel van de kamer eveneens ongegrond.

                                                             De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. E.J.M. Boogaard-Derix, voorzitter, Th.P.M. Pluymaekers, R.T.J.M. Hetterschijt, M.H.G.A. Verlinden en G.M.H.M. Pooters, bijgestaan door L.G.H. Cox, secretaris, en op 30 november 2006 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.