ECLI:NL:TNOKROE:2006:YC0042 Kamer van toezicht Roermond KL 5/2006
ECLI: | ECLI:NL:TNOKROE:2006:YC0042 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-06-2006 |
Datum publicatie: | 04-08-2008 |
Zaaknummer(s): | KL 5/2006 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Niet is komen vast te staan dat de notaris de belangen van de klager als legitimaris niet of niet voldoende heeft behartigd dan wel dat de notaris niet aan zijn onderzoeksplicht en de daarbij behorende grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft voldaan. |
Kamer van toezicht over de notarissen
en kandidaat-notarissen
te Roermond
Nummer: KL 5/2006
BESLISSING
van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen
te Roermond in de zaak van:
de heer X,
wonende te S,
hierna te noemen de klager;
tegen:
notaris mr. Y,
gevestigd te A,
hierna te noemen de notaris.
De inhoud van het procesdossier
De kamer doet mede recht op de volgende processtukken:
- de schriftelijke klacht van de klager van 5 januari 2006 met vijf bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de notaris van 30 januari 2006;
- de beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 3 van de Wet op het notarisambt van de president van het gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2006, waarbij de kamer van toezicht Roermond wordt belast met de behandeling van de klacht;
- de brief van BM-Advisering als gemachtigde van de klager van 27 maart 2006 met zes bijlagen;
- de brief van de notaris van 12 april 2006 met acht bijlagen.
De openbare behandeling
De kamer heeft de klacht op 10 mei 2006 in het openbaar behandeld. Bij die behandeling zijn de klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. H.J. Heuts-Amsing, en de notaris, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. Q, verschenen. De kamer heeft partijen in elkaars tegenwoordigheid gehoord.
De vaststaande feiten
De kamer gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten.
Op 9 december 2004 is te S. overleden mevrouw M.H.P. M. (verder aangeduid als erflaatster).
Op de datum van overlijden was erflaatster ongehuwd. Zij liet twee kinderen na: de klager en de heer D.H.M. de J.
Erflaatster heeft over haar nalatenschap bij testament beschikt, waarbij zij klager als erfgenaam van haar nalatenschap heeft uitgesloten. Erflaatster liet de heer D.H.M. de J. achter als haar enige erfgenaam.
D.H.M. de J. heeft de notaris aangesteld als boedelnotaris.
Klager heeft een beroep gedaan op zijn legitieme portie en uit dien hoofde heeft hij een vordering op de nalatenschap van erflaatster.
In de successie-aangifte, die verzorgd is door de notaris, is de legitieme portie van klager bepaald op € 70.959,00.
Op 5 december 2005 is de aanslag successierecht opgelegd en daarin wordt uitgegaan van een verkrijging door de klager van € 70.959,00.
De inhoud van de klacht
De klacht houdt - zakelijk weergegeven - in dat de notaris de belangen van de klager als legitimaris niet of niet voldoende heeft behartigd dan wel dat de notaris niet aan zijn onderzoeksplicht en de daarbij behorende grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft voldaan.
De klager heeft bij herhaling aan de notaris aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de door de notaris in de successie-aangifte vermelde waarde van het woonhuis, de overige onroerende zaken, de tegoeden, de effecten en de inboedel. Daarnaast is de klager van mening dat het onduidelijk is uit welke individuele onderdelen die goederen bestaan en of alle goederen in de aangifte zijn opgenomen. Daadwerkelijk onderzoek en onpartijdige vaststelling van de genoemde onderdelen van de nalatenschap zullen leiden tot een hogere waarde en vervolgens tot een hogere vordering op grond van het beroep op de legitieme portie.
Ondanks al die onduidelijkheden en de wetenschap dat partijen het over de aanwezigheid van de roerende en onroerende zaken en de waarde daarvan volstrekt oneens waren en zijn, werd de successie-aangfite toch ingediend.
Notaris heeft de klager onvoldoende inzicht verschaft in de samenstelling van de nalatenschap.
In de diverse gesprekken met de notaris viel het klager op dat er tussen de notaris en de heer D.H.M. de J. sprake was van een zeer amicale houding, die hij als storend en partijdig heeft ervaren.
Het standpunt van de notaris
Klager en zijn broer D.H.M. de J. voeren nog steeds onderhandelingen over de vaststelling van het bedrag van de vordering die klager op de nalatenschap van erflaatster heeft.
In het kader van de boedelafwikkeling is klager niet als erfgenaam, maar slechts als schuldeiser betrokken. De notaris heeft steeds de vereiste zorgvuldigheid betracht en gewaakt voor de belangen van de heer D.H.M. de J. als erfgenaam en van de klager als schuldeiser voor wat betreft de vaststelling van diens vordering op grond van de legitieme portie.
De heer D.H.M. de J. is als erfgenaam de enige persoon die bevoegd en verplicht is de successie-aangifte in te dienen. Hij is verplicht mede aangifte te doen van de gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van het successierecht van de andere verkrijgers die geen erfgenaam zijn. Voor het indienen van de successie-aangifte is drie keer uitstel gevraagd. Na drie keer uitstel verlangt de belastinginspecteur een opgave van de nalatenschap. In overleg met de erfgenaam werd besloten aangifte te doen op basis van de op dat moment bekende gegevens.
Als boedelnotaris kon de notaris niets anders doen dan D.H.M. de J. wijzen op zijn verplichting tot het doen van aangifte, zeker toen de termijn van uitstel al was verstreken. De notaris heeft de betreffende aangifte bij brief van 2 november 2005 aan de klager en diens adovcaat toegezonden. In die brief is expliciet melding gemaakt van het feit dat de termijn waarvoor uitstel was verleend, was verstreken en dat de aangifte dus ingediend diende te worden en ook dat latere afwijkingen of aanvullingen bij een aanvullende aangifte kunnen geschieden. Verder is klager in die brief uitgenodigd voor een bespreking om tot een vaststellingsovereenkomst te komen over de legitieme portie van de klager. Er werd een afspraak voor die bespreking gemaakt, maar de klager heeft deze afgezegd.
De notaris heeft geen relatie of welke binding dan ook met de erfgenaam. Er is nimmer sprake geweest van enige amicale omgang.
De notaris heeft D.H.M. de J. steeds gewezen op het feit dat de klager op grond van het bepaalde in artikel 4:78 BW inzagerecht toekomt. Als de erfgenaam dat achterwege laat, staat het de klager vrij de erfgenaam in rechte aan te spreken op diens plicht.
De beoordeling van de klacht
De enige erfgenaam, de heer D.H.M. de J., heeft de notaris aangesteld tot boedelnotaris. Het behoort niet tot de taak van de boedelnotaris om zelf informatie over de samenstelling van de nalatenschap te verwerven. Dat is in eerste instantie een taak voor de erfgenamen, in dit geval de enige erfgenaam, zelf. De notaris is voor de vaststelling van de (omvang van de) nalatenschap afhankelijk van de gegevens die hem door de erfgena(a)m(en) worden verschaft.
Onduidelijkheid over de vraag uit welke bestanddelen de nalatenschap bestaat en of alle bestanddelen van de nalatenschap in de successie-aangifte zijn opgenomen, is dan ook geen aangelegenheid die aan de notaris kan worden tegengeworpen. Op verzoek van de klager, die geen erfgenaam was maar legitimaris en op grond van die positie slechts een vordering in geld op de enige erfgenaam had, heeft de notaris meer werk (met name recherchewerk) verricht dan waartoe hij op grond van zijn taak als boedelnotaris gehouden was. Reeds hieruit blijkt dat de notaris zich de belangen van de klager heeft aangetrokken en dat - naar het oordeel van de kamer – ook in voldoende mate heeft gedaan. Op het door de notaris verrichte meerwerk zijn naar het oordeel van de kamer geen op- of aanmerkingen te maken.
Onbetwist is dat D.H.M. de J. driemaal uitstel heeft verkregen voor het indienen van de successie-aangifte en dat het beleid van de belastinginspecteur is om vervolgens een opgave van de nalatenschap te verlangen. De verplichting tot het doen van successie-aangifte rust op een erfgenaam, die tevens aangifte moet doen van de gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van successierecht van andere verkrijgers, die geen erfgenaam zijn, zoals een legitimaris. De notaris heeft D.H.M. de J., in wiens opdracht de notaris optrad, geadviseerd die aangifte te doen op basis van de op dat moment bekende gegevens, dit ter voorkoming dat de belastinginspecteur een ambtshalve aanslag successierecht zou opleggen. De kamer is van oordeel dat de notaris juist heeft gehandeld door D.H.M. de J. te wijzen op zijn wettelijke plicht tot het doen van successie-aangifte.
De notaris heeft de klager op de hoogte gesteld van de indiening van de successie-aangifte, van de noodzaak tot het indienen daarvan en van de mogelijkheid om alsnog een aanvullende aangifte te doen. Een gepland gesprek over de legitieme portie is door de klager afgezegd en daardoor heeft de klager de mogelijkheid voor het doen van een aanvullende aangifte geblokkeerd. Als de klager niet met de erfgenaam wil communiceren over de (hoogte van de) legitieme portie, dan is daarvan de notaris geen verwijt te maken.
Onbetwist staat vast dat de notaris D.H.M. de J. heeft gewezen op de aanspraak die de klager als legitimaris-niet-erfgenaam ten opzichte van D.H.M. de J. heeft op inzage en afschrift van alle bescheiden, die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft en op verstrekking van alle daartoe strekkende inlichtingen, die de klager wenst te ontvangen. Als D.H.M. de J. aan die wettelijke verplichting geen gehoor geeft dan is dat aan de notaris niet verwijtbaar. In een geval als dit, waarin de klager van mening is dat het niet duidelijk is uit welke bestanddelen de nalatenschap bestaat en of alle bestanddelen van de nalatenschap wel in de successie-aangifte zijn opgenomen, had het op zijn weg gelegen om de juiste informatie boven tafel te krijgen door van D.H.M. de J. te verlangen een boedelbeschrijving onder ede te bevestigen; daarvoor had de klager zich tot de kantonrechter kunnen wenden.
De notaris heeft de stelling van de klager betwist dat er sprake was van een zeer amicale houding tussen de notaris en D.H.M. de J. Deze betwisting heeft de klager niet anders gepareerd dan zijn stelling te herhalen. De kamer is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat van een dergelijke houding sprake is geweest.
Uit al het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden.
De beslissing
De kamer:
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.J.M. Boogaard-Derix, voorzitter, Th.P.M. Pluymaekers, R.T.J.M. Hetterschijt, M.H.G.A. Verlinden en J.J.G.M. Kuijpers, bijgestaan door L.G.H. Cox, secretaris, en op 16 juni 2006 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.