ECLI:NL:TNOKMID:2006:YC0858 Kamer van toezicht Middelburg KvT 4/2005

ECLI: ECLI:NL:TNOKMID:2006:YC0858
Datum uitspraak: 31-01-2006
Datum publicatie: 21-09-2012
Zaaknummer(s): KvT 4/2005
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht betreft het onzorgvuldig handelen bij het opmaken van testamenten. Het is niet gebruikelijk om in het geval bij een notaris de indruk ontstaat dat iemand enigszins minder helder van geest is, ambtshalve een medische verklaring te vragen. Onvoldoende gesteld en gebleken dat de notaris klachtwaardig heeft gehandeld. Klacht ongegrond.

KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE MIDDELBURG

Beslissing van 31 januari 2006 in de zaak van:

KvT 4/2005

[klaagster],

wonende te [plaatsnaam],

klaagster,

raadsman: mr. R.A.A. Maat,

tegen:

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

verweerder,

in persoon.

1. Het verloop van de procedure

Partijen worden verder aangeduid als klaagster respectievelijk de notaris.

Klaagster heeft zich bij brief, ingekomen op 5 juli 2005, gewend tot de Kamer van Toezicht te Middelburg, hierna de Kamer, met een klacht tegen de notaris. De notaris heeft bij brief, ingekomen op 19 augustus 2005, op de klacht gereageerd. Een afschrift van deze brief is verzonden aan klaagster. Klaagster heeft vervolgens bij brief, ingekomen op 13 september 2005, nadere stukken overgelegd.

Door de voorzitter is de klacht ter kennis van de Kamer gebracht. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden ter openbare vergadering van de Kamer van 29 november 2005. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

Ter gelegenheid van de behandeling heeft klaagster het derde onderdeel van de klacht ingetrokken.

2. De feiten

2.1. Op 26 februari 2005 overleed de heer [naam erflater], verder erflater. Erflater was een oom van klaagster.

2.2. Erflater heeft laatstelijk bij testament, opgemaakt op 30 juni 2000, over zijn nalatenschap beschikt. 

Voordien zijn door erflater meerdere testamenten opgemaakt, waaronder één op 11 mei 2000 en daarvóór één op 23 augustus 1999.

2.3. Op 8 juli 1999 heeft de notaris bij de kantonrechter een verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van erflater ingediend. Dit verzoek is later ingetrokken.

2.4. Op 3 augustus 2000 heeft de behandeling van een nieuw verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van erflater plaatsgevonden. Bij beschikking van de kantonrechter van diezelfde datum zijn de goederen van erflater onder bewind gesteld en is [naam neef], neef van klaagster, tot bewindvoerder benoemd.

2.5. In het testament van 30 juni 2000, is [neef klaagster] benoemd tot legataris met betrekking tot de woning van erflater. Tevens zijn klaagster en de jongste broer van erflater onterfd.

3. De klacht en het verweer van de notaris

3.1. Klaagster stelt dat de notaris heeft gehandeld c.q. heeft nagelaten in strijd met de zorg die een notaris behoort te betrachten. Zij verwijt de notaris onzorgvuldig handelen bij het opmaken van testamenten.

Zij voert daartoe - na intrekking van onderdeel 3 van haar klacht - het volgende aan:

1. De notaris had zich, in elk geval bij het opstellen van testamenten in 1998, 1999 en 2000 altijd moeten vergewissen van de geestesvermogens van erflater en het achterwege laten van onderzoek daarnaar is klachtwaardig. Hierbij is van belang dat de notaris bekend was met de staat van dementie waarin erflater verkeerde. De notaris had zelf reeds een onderbewindstelling aangevraagd, en onderkende daarmee kennelijk dat de geestelijke toestand van erflater uitermate ernstig was. Daarnaast was de notaris - zeker met betrekking tot het laatste testament - op voorhand verwittigd over de slechte bedoelingen van neef [neef erflater].

2. De notaris heeft zijn wens niet aan tuchtrechtelijke vervolging te worden bloot gesteld laten prevaleren boven een behoorlijk onderzoek naar de staat van geestesvermogens van erflater en had in elk geval in de periode tussen 11 mei en 30 juni 2000 een deugdelijk onderzoek moeten laten verrichten naar de werkelijke wil van erflater door het meermaals vooraf verifiëren van die laatste wil en het verkrijgen van een medische verklaring omtrent de geestesvermogens. De notaris had voorts de hem kenbaar gemaakte gevoelens van onvrede met de handelwijze van mr. [neef erflater] niet naast zich neer mogen leggen. Klaagster stelt dat het voor de notaris zonneklaar geweest moet zijn dat de wens tot het wijzigen van het testament in laatste instantie feitelijk afkomstig was van de neef, en niet van erflater zelf.

3.2. De notaris betwist de stellingen van klagers als volgt.

De notaris stelt dat hij indertijd veel indringende gesprekken met erflater heeft gevoerd. In die open en constructieve gesprekken is zijn situatie c.q. positie in de familie uitvoerig aan de orde geweest. Erflater had zeer uitgesproken meningen over zijn eigen familie in het algemeen, diverse personen in het bijzonder, en zijn wensen dienaangaande.

De notaris voert aan dat hij op 8 en 11 mei 2000 de huisarts heeft geraadpleegd vanwege de hoge leeftijd van erflater en de signalen en insinuaties die familieleden aan de notaris dachten te moeten geven/doen. Hij heeft de huisarts gevraagd naar de cognitieve hoedanigheid van erflater. In verband met diens beroepsgeheim heeft de huisarts summierlijk informatie gegeven, waaruit de notaris kon afleiden dat ook de huisarts van mening was dat erflater in staat was zijn wil te bepalen. Daarnaast is in het gesprek met de huisarts de fysieke verzorging van erflater aan de orde geweest.

Volgens de notaris bestonden er destijds in de familie van erflater forse tegenstellingen. Voorzichtigheid was geboden, te meer omdat de notaris door diverse personen, zowel schriftelijk als telefonisch diverse malen is benaderd, aldus de notaris.

De notaris is op zijn eigen ervaring en kennis afgegaan en benadrukt dat hij diverse gesprekken met erflater heeft gevoerd, zowel bij hem op kantoor als bij erflater thuis. Het waren gesprekken in de sfeer van klagen over de houding en acties van familieleden, over zijn werkzame leven en zijn avonturen, maar bovenal zijn wensen om zijn vermogen na zijn dood op een bepaalde door hem uitdrukkelijk gewenste wijze te verdelen.

In die periode is ook aan de orde geweest dat het - gelet op de leeftijd en toestand van erflater - raadzaam zou zijn diens administratie niet meer zelf te doen, maar door een familielid te laten uitvoeren. De notaris heeft toen een bewindregeling in de zin van artikel 1: 431 BW voorgesteld. Er heeft daartoe een zitting bij de kantonrechter te Middelburg plaatsgevonden. De kantonrechter heeft een aantal familieleden en de notaris gehoord inzake de aanvraag tot bewindvoering. Vervolgens is [neef erflater] tot bewindvoerder en tevens tot mentor benoemd. De notaris stelt dat, voorzover hij kan overzien en naar hij heeft begrepen, de verzorging van erflater daarna adequaat is geweest. Na het overlijden van erflater heeft de notaris contact gehouden met de bewindvoerder over de stand van de nalatenschap en wat ertoe behoort en de rekening en verantwoording die hij moet afleggen aan de erfgenamen en de rechtbank, sector kanton.

De notaris stelt tenslotte dat hij zijn vak naar eer en geweten uitoefent.

4. De beoordeling

4.1. Gelet op de formulering van de klacht dient met name onderzocht te worden of de

notaris een verwijt kan worden gemaakt van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten en/of in strijd met hetgeen een notaris betaamt.

4.2. De kamer overweegt dat het niet gebruikelijk is om in het geval bij een notaris de indruk ontstaat dat iemand enigszins minder helder van geest is, ambtshalve een medische verklaring te vragen. De Kamer kan zich voorstellen dat om een dergelijke verklaring wordt gevraagd, indien sprake is van dermate twijfels omtrent de geestestoestand van een cliënt dat een notaris overweegt zijn diensten te weigeren.  

Gelet hierop, alsmede gelet op de gemotiveerde betwisting door de notaris, is de Kamer van oordeel dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat de notaris op dit punt klachtwaardig heeft gehandeld en dat hem enig verwijt treft. De klachten zijn derhalve ongegrond.

4.3. Nu klaagster voorafgaand aan de behandeling ter vergadering onderdeel 3 van haar klacht heeft ingetrokken, behoeft dit onderdeel geen bespreking en beslissing meer.

5. De beslissing

De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Middelburg:

-          verklaart de klacht voor wat betreft beide onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. L.A.M. van Dijke, voorzitter, mrs. A.L.R. Melens, J. van den Berg, D. Oostinga en H. Quispel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A.C.M. Maandag-Leussink, secretaris, en uitgesproken op 31 januari 2006.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam (Prinsengracht 436, correspondentieadres Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam) binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij deze beslissing aan u is toegezonden.