ECLI:NL:TDIVBC:2006:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2006:8
Datum uitspraak: 25-09-2006
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/04
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Lusteloos konijn zonder eetlust.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/04

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 15 december 2005 van het

Veterinair Tuchtcollege (2004/77)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 15 december 2005, verzonden op 16 december 2005, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 14 februari 2006 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 28 maart 2006 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 5 juli 2006. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Beklaagde is met voorafgaand bericht niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 17 juni 2004 heeft appellante de hulp van beklaagde ingeroepen voor haar konijn Rockey. Het konijn had geen eetlust en had sinds enige tijd ervoor niet meer gegeten, was lusteloos, had volgens appellante pijn en kon geen voedsel binnenhouden. Beklaagde heeft het konijn klinisch onderzocht en stelde na temperaturen, palperen, ausculteren en een gebitscontrole vast dat het konijn een temperatuur had van 39,9 graden Celsius, een dikte in de onderkaak en een verscherpt vesiculair ademen bij beide longen. Beklaagde constateerde geen gebitsafwijkingen of aanwijzingen voor abnormale gasvorming. Beklaagde vermoedde de aanwezigheid van een ontsteking en heeft op grond van de temperatuur en het verscherpt vesiculair ademen een injectie Moderin toegediend en druppels Trimetoprim/sulfa aan appellante meegegeven.

2.2   Op 18 juni 2004 heeft appellante wederom het konijn aan beklaagde aangeboden, omdat het dier veel zieker was geworden en een scheve kop had. Beklaagde constateerde torticollis, heeft door middel van auscultatie en percussie het abdomen onderzocht en heeft vervolgens gepalpeerd. Het konijn verzette zich hierbij. Het konijn is op de tafel overleden. Appellante heeft afgezien van het laten verrichten van een sectie.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het College overweegt hierover als volgt.

5.2.

Klaagster heeft ten eerste gesteld dat zij beklaagde verwijt dat hij geen behandeling heeft ingesteld terwijl haar konijn erg ziek was. Op grond van de stukken is echter vast te stellen, dat beklaagde een behandeling met trimetroprim/sulfa en moderin heeft ingesteld. Deze behandeling was, gelet op de symptomen veterinair niet onjuist.

5.3.

De klacht is verder, dat beklaagde verschillende diagnoses heeft gesteld. Het College overweegt dat op grond van de stukken is gebleken dat beklaagde voldoende onderzoek heeft verricht. Nu geen sectie is verricht, zodat niet is vast komen te staan welke aandoening aan de symptomen die het konijn vertoonde ten grondslag lag, is achteraf niet meer vast te stellen of beklaagde terstond een diagnose had moeten kunnen stellen. Bovendien is daardoor niet meer vast te stellen of er tijdens het onderzoek onevenredig geweld is aangewend.

5.4.

Het is begrijpelijk dat klaagster geschokt is door het overlijden van het konijn tijdens het onderzoek door beklaagde. Echter, het overlijden van een konijn tijdens een onderzoek is niet altijd tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het College overweegt met betrekking tot de onderhavige situatie het volgende.

Gezien het symptomen – complex was klaagsters konijn ernstig ziek. Klaagster meent dat de dood van het konijn is veroorzaakt doordat beklaagde het hardhandig gepalpeerd heeft. Palpatie is echter een onmisbare onderzoeksmethode, zeker als er een verdenking op meteorisme bestaat. Het is veterinair juist dat beklaagde het konijn geen pijnstillers heeft gegeven alvorens het te onderzoeken. Immers, signalen die kunnen leiden tot het stellen van een diagnose kunnen daardoor worden onderdrukt. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat konijnen bij een onderzoek erg geëxciteerd kunnen raken. In een complexe situatie als de onderhavige kan alleen al dit tot het overlijden van het betreffende konijn leiden, ook bij normaal uitgevoerd klinisch onderzoek.

5.5.

De klacht betreft tenslotte het feit dat beklaagde klaagster geen excuses heeft aangeboden en niet zijn deelneming met het overlijden van het konijn heeft betuigd. Het College overweegt, volgens vaste jurisprudentie, dat de bejegening van eigenaren van patiënten niet valt onder de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zijnde de basis van het veterinair tuchtrecht. Dit is slechts anders als de zorg voor het dier daaronder heeft geleden, maar daarvan is in dit geval niet gebleken.

5.6.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante heeft in beroep alle onderdelen van de bestreden beslissing bestreden. Kort samengevat is zij van mening dat beklaagde niet op deugdelijke wijze een diagnose heeft gesteld, dat de door hem daarop gebaseerde behandeling derhalve ongefundeerd is geweest, dat beklaagde ten onrechte geen pijnstilling heeft gegeven alvorens tot onderzoek over te gaan, dat beklaagde heeft verzuimd advies te geven omtrent de behandeling thuis en dat beklaagde haar konijn op 18 juni 2004 zodanig disproportioneel hardhandig heeft onderzocht, dat het konijn als gevolg daarvan is overleden.

4.2   Ten aanzien van het onderzoek en de diagnose op 17 juni 2004 overweegt het Veterinair Beroepscollege als volgt.

Vast staat dat beklaagde het konijn bij het eerste bezoek op 17 juni 2004 heeft onderzocht door middel van algemeen lichamelijk onderzoek, hetgeen bestond uit het opnemen van de temperatuur, gebitscontrole, auscultatie en palpatie. Met het Veterinair Tuchtcollege acht het Veterinair Beroepscollege dit een juiste wijze van onderzoek, gelet op de anamnese lusteloosheid en niet eten.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts dat het, ondanks het verrichten van het veterinair juiste algemeen lichamelijk onderzoek, soms niet goed mogelijk is om bij konijnen een diagnose te stellen. Dat beklaagde niet terstond op 17 juni 2004 een definitieve diagnose heeft gesteld, acht het Veterinair Beroepscollege dan ook niet zonder meer veterinair onjuist. Nu achteraf niet is komen vast te staan waar het konijn aan leed, omdat het konijn reeds de volgende dag is overleden en er geen sectie is verricht, kan niet worden staande gehouden dat beklaagde ten onrechte geen definitieve diagnose heeft gesteld dan wel een diagnose heeft gemist.

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van het verrichten van onderzoek en het stellen van een diagnose treft derhalve geen doel.

4.3   Ten aanzien van de behandeling van het konijn overweegt het Veterinair Beroepscollege als volgt.

Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de stelling van appellante dat beklaagde het dier onbehandeld heeft gelaten niet juist is, aangezien beklaagde een injectie Moderin heeft toegediend en druppels Trimetoprim/sulfa aan appellante heeft meegegeven.

Het Veterinair Beroepscollege is evenwel van oordeel dat deze behandeling veterinair onjuist is geweest. Mede gelet op het feit dat er geen definitieve diagnose gesteld kon worden, was Moderin niet het geëigende diergeneesmiddel om toe te dienen aan het konijn van appellante. Moderin is niet geregistreerd voor gebruik bij konijnen. Weliswaar is het gebruik van Moderin bij konijnen onder omstandigheden toelaatbaar, mede gelet op het feit dat er niet zoveel voor konijnen geregistreerde diergeneesmiddelen beschikbaar zijn, doch in het onderhavige geval was er gezien de symptomen bij het konijn geen indicatie om dit medicijn, dat een trage effectopbouw heeft, te gebruiken.

Ten aanzien van de druppels Trimetoprim/sulfa overweegt het Veterinair Beroepscollege dat het op de weg van beklaagde had gelegen om vast te stellen of het dier in staat was de druppels binnen te houden. Met name nu appellante, zoals zij blijkens de inleidende klacht onweersproken heeft gesteld, had meegedeeld dat het konijn reeds een dag niet gegeten had en niet slikte dan wel niet kon slikken.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts dat beklaagde na zijn behandeling van het konijn op 17 juni 2004 appellante op zijn minst had behoren te adviseren om reeds de volgende dag contact met beklaagde te zoeken, gelet op het feit dat eerder geen definitieve diagnose gesteld kon worden en het effect van de door beklaagde voorgeschreven medicatie niet geverifieerd kon worden. Door dit na te laten, ontnam beklaagde zich de mogelijkheid van controle naar de juistheid van zijn veterinaire behandeling van het konijn. Het feit dat appellante uit zichzelf naar beklaagde terug is gekomen, toen het konijn zieker was geworden, neemt niet weg dat beklaagde tenminste het genoemde advies had behoren te geven.

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de behandeling van het konijn op 17 juni 2004 treft derhalve doel.

4.4   Ten aanzien van het onderzoek op 18 juni 2004 overweegt het Veterinair Beroepscollege, dat appellante van mening is dat beklaagde het konijn op zeer hardhandige wijze heeft onderzocht met de dood van het konijn tot gevolg, en dat beklaagde een pijnstiller had moeten toedienen voordat hij tot onderzoek overging.

Met het Veterinair Tuchtcollege overweegt het Veterinair Beroepscollege dat uit het verhandelde in deze tuchtzaak duidelijk is geworden dat het konijn van appellante ernstig ziek was. Teneinde iets voor een ziek konijn te kunnen doen, dient algemeen lichamelijk onderzoek te worden uitgevoerd, waarbij palpatie een onmisbare onderzoeksmethode is. Het is niet ongewoon dat het konijn zich daarbij verzet. Anders dan appellante meent, is het stampen van een konijn niet slechts een uiting van pijn, het kan evenzeer een methode van het dier zijn om anderen angst aan te jagen. Het enkele feit dat het konijn zich heeft verzet, is daarom onvoldoende om aan te nemen dat beklaagde de palpatie onnodig hardhandig heeft uitgevoerd.

Voorts is het Veterinair Beroepscollege met het Veterinair Tuchtcollege en beklaagde van oordeel dat het veterinair juist is om geen pijnstilling toe te dienen voordat algemeen lichamelijk onderzoek voltooid is, gelet op de onderdrukking van signalen die tot een diagnose kunnen leiden. Hetgeen appellante daartegen aanvoert leidt het Veterinair Beroepscollege niet tot een ander oordeel.

Hetgeen in beroep wordt aangevoerd tegen het onderzoek en tegen het onthouden van pijnstilling op 18 juni 2004 treft derhalve geen doel.

4.5   Tenslotte overweegt het Veterinair Beroepscollege dat het Veterinair Tuchtcollege op juiste wijze tot het oordeel is gekomen dat de gestelde ongeïnteresseerde houding van beklaagde en het gebrek aan empathie na het overlijden van Rockey als bejegening van appellante dienen te worden beschouwd en dat dit in het onderhavige geval niet valt onder de reikwijdte van artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD). Dat, zoals appellante in beroep heeft aangevoerd, beklaagde haar onnodig lang in de wachtkamer heeft laten wachten dan wel niet snel telefonisch te woord heeft gestaan, is, zo al juist, onvoldoende om aan te nemen dat de zorg voor het konijn daar onder geleden heeft. Hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het beroep gegrond is, voor zover dit de behandeling van het konijn op 17 juni 2004 betreft, en dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd.

Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), de zaak zelf af. In dit kader oordeelt het Veterinair Beroepscollege, het geheel van feiten en omstandigheden ten aanzien van voornoemde behandeling van de in aanmerking nemend, dat aan beklaagde de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, WUD dient te worden opgelegd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond, voorzover dit de behandeling op 17 juni 2004 betreft, zoals in overweging 4.3 is vermeld, en vernietigt in zoverre de uitspraak, waarvan beroep,

·        verklaart het beroep voor het overige ongegrond,

·        verklaart de klacht alsnog gegrond, voor zover dit de behandeling op 17 juni 2004 betreft, zoals in overweging 4.3 vermeld,

·        legt aan beklaagde de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. H.C. Cusell, mr. J.M. Willink, drs. N.H. Lieben (dierenarts), en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 25 september 2006 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift

Secretaris