ECLI:NL:TDIVBC:2006:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/02

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2006:7
Datum uitspraak: 14-06-2006
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/02
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Aantasting door maden van konijn, geboren op 1 januari 2001.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/02

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 17 november 2005 van het

Veterinair Tuchtcollege (2004/65)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 17 november 2005, verzonden op 18 november 2005, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen klaagster), dat X, dierenarts te B en A (hierna te noemen appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellant heeft bij beroepschrift van 10 januari 2006 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klaagster heeft bij brief van 22 januari 2006 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006. Bij die gelegenheid heeft klaagster haar standpunt nader toegelicht. Appellant is niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 1 juli 2004 heeft klaagster beklaagde telefonisch om hulp verzocht voor haar konijn, geboren op 1 januari 2001 en genaamd Sammie, vanwege aantasting door maden. Er zaten maden rond de anus en de anus en het geslachtsdeel waren rood, gezwollen en bloederig. Er werd een afspraak gemaakt voor 13.00 uur in de praktijk in B.

2.2   Om 13.00 uur heeft appellant het konijn onderzocht, Myasis vastgesteld en een injectie toegediend. Appellante heeft klaagster geadviseerd het achterwerk van het konijn drie dagen te wassen met Amitraz (vermengd met water) en het na een week nog eens te herhalen. Appellant heeft meegedeeld dat klaagster bij het wassen handschoenen moest dragen.

2.3   Klaagster heeft haar konijn overeenkomstig dit advies gewassen. Om 19.00 uur heeft zij vastgesteld dat de gezondheidstoestand van haar konijn slechter was geworden. Het ademde sneller, zat scheef in het hok en kon zich moeilijker voortbewegen. Klaagster zag bij een achterpoot bloed en maden en bij de anus zag zij meer maden dan in de ochtend van dezelfde dag. Om 20.30 heeft klaagster het konijn aangeboden aan een opvolgend dierenarts die heeft geconstateerd dat de Myasis in een zodanig vergaand stadium was ontwikkeld dat in overleg is besloten tot euthanasie van het konijn.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft ten eerste gesteld dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten omdat hij haar niet heeft geadviseerd het konijn op zo kort mogelijke termijn aan hemzelf of aan een andere dierenarts aan te bieden. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij klaagster wel degelijk de gelegenheid heeft geboden om spoedig te komen. Het College stelt vast dat de verklaringen van partijen in de schriftelijke procedure elkaar op dit punt tegen spreken. Op grond van het verhandelde ter zitting is het College echter tot de conclusie gekomen, dat beklaagde klaagster in deze niet voldoende duidelijk heeft geadviseerd. Het College overweegt dat bij Myasis een behandeling binnen een zo kort mogelijke tijd de voorkeur verdient. Het College acht dit echter niet zo zwaarwegend dat beklaagde hiervan een tuchtrechtelijk verwijt dient te worden gemaakt.

5.3.

Klaagster heeft voorts gesteld dat beklaagde het konijn slechts een vitamine-injectie heeft toegediend, hetgeen veterinair niet juist was. Beklaagde heeft aangevoerd dat hij een injectie met Ivermectine, Metacam en Doxycicline heeft toegediend.

Het College overweegt dat zowel uit de patiëntenkaart van beklaagde, als uit de verklaring van klaagster blijkt dat beklaagde slechts één injectie heeft toegediend. Het College acht het niet aannemelijk dat de drie eerder genoemde diergeneesmiddelen in één injectie werden toegediend. Gelet op het verhandelde ter zitting neemt het College aan dat beklaagde het konijn een injectie Ivermectine heeft toegediend. Dit is op zichzelf veterinair niet onjuist. Het zou echter de voorkeur verdiend hebben het konijn ook pijnstillers en antibiotica toe te dienen.

5.4.

Het belangrijkste tuchtrechtelijke verwijt is echter dat beklaagde het konijn onbehandeld heeft gelaten. Hij had het dier behoren te scheren en de maden behoren te verwijderen. De eerste wassing had hij zelf moeten doen. Myasis is een aandoening die een intensieve aanpak vereist, die niet beperkt kan blijven tot het geven van instructies om het betreffende dier te wassen.

5.5.

Op grond van de stukken en van het verhandelde ter zitting is het College tot de conclusie gekomen dat beklaagde met betrekking tot het middel Amitraz, onvoldoende instructies heeft gegeven. Het genoemde middel is giftig en bij het voorschrijven daarvan dienen duidelijke instructies ten behoeve van mens en dier te worden gegeven. Ook op dit punt is beklaagde derhalve veterinair te kort geschoten.

5.6.

De slotsom uit dit alles is dat de klacht gegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1.  Het beroep richt zicht tegen de overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege ten aanzien van het advies omtrent de termijn van het aanbieden (rechtsoverweging VTC 5.2), de injectie (5.3) en het onbehandeld laten van het konijn (5.4).

4.2.  Ten aanzien van het advies omtrent de termijn van aanbieden, zoals zou zijn besproken in het eerste telefoongesprek tussen klaagster en appellant, (zie hiervoor onder 3 sub 5.2.) overweegt het Veterinair Beroepscollege dat partijen op dit punt elkaar nog immer tegenspreken. Appellant maakt terecht bezwaar tegen het feit dat het Veterinair Tuchtcollege – na te hebben vastgesteld dat de verklaringen in de schriftelijke procedure elkaar op dit punt tegenspreken - op grond van het verhandelde ter zitting waar appellant niet aanwezig was tot de conclusie komt dat appellant klaagster in deze niet voldoende duidelijk heeft geadviseerd.   Gelet echter op het feit dat dit advies, dat appellant in het desbetreffende telefoongesprek aan klaagster zou hebben gegeven, door het Veterinair Tuchtcollege niet ten grondslag is gelegd aan de aan appellant opgelegde waarschuwing, laat het Veterinair Beroepscollege dit punt wegens gebrek aan belang verder buiten beschouwing.

4.3.  Ten aanzien van de injectie wordt als volgt overwogen. Vast staat dat appellant het konijn één injectie heeft gegeven. Hierbij heeft hij in ieder geval Ivermectine toegediend. Appellant stelt dat hij in dezelfde injectie tevens antibiotica en pijnstillers heeft toegediend. Klaagster weet niet meer zeker wat appellant heeft toegediend. Nu het niet onmogelijk is Ivermectine tesamen met de andere genoemde middelen in één injectie te geven, kan op grond van de stellingen van partijen niet worden vastgesteld dat appellant alleen Ivermectine heeft toegediend. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat appellant in dit opzicht terecht bezwaar maakt tegen het feit dat het Veterinair Tuchtcollege – na te hebben vastgesteld dat de verklaringen in de schriftelijke procedure elkaar op dit punt tegenspreken - op grond van het verhandelde ter zitting waar appellant niet aanwezig was tot de conclusie komt dat appellant het konijn alleen Ivermectine heeft toegediend. Gelet echter op het feit dat het Veterinair Tuchtcollege slechts heeft overwogen dat het toedienen van pijnstillers en antibiotica de voorkeur verdient en het niet toedienen hiervan niet als zonder meer veterinair onjuist heeft geacht, en dit voorts niet ten grondslag heeft gelegd aan de aan appellant opgelegde waarschuwing, laat het Veterinair Beroepscollege ook dit punt wegens gebrek aan belang verder buiten beschouwing

4.4.  Ten aanzien van de behandeling van het konijn om 13.00 uur en het advies aan klaagster stelt appellant dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte de klacht betreffende het onbehandeld laten van het konijn gegrond heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat hij klaagster heeft verteld dat het konijn in de praktijk gewassen en behandeld kon worden, maar dat zij het ter beperking van de kosten, ook zelf kon doen indien zij zich daartoe in staat achtte. Klaagster zou hiervoor gekozen hebben, waarna zij Amitraz van appellant heeft meegekregen. Haar is vervolgens aangeboden handschoenen mee te nemen. Ook is een wasinstructie meegegeven en is haar meegedeeld dat huidcontact met Amitraz vermeden diende te worden. Tenslotte voert appellant aan dat hij het konijn in één injectie Ivermectine, antibiotica en een pijnstiller heeft toegediend

Klaagster heeft dienaangaande verklaard dat het konijn niet is geschoren en dat de maden niet zijn verwijderd. Appellant heeft het konijn één injectie gegeven. Appellant heeft haar vervolgens gezegd dat zij het konijn met het door hem verstrekte middel moest wassen. Hij heeft haar wel gezegd dat zij handschoenen moest dragen maar heeft haar niet voorgehouden dat het konijn ook in de praktijk kon worden gewassen en behandeld. Evenmin heeft hij haar gezegd dat zij de maden moest verwijderen.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van de behandeling en het advies aan klaagster om 13.00 uur als volgt.

Uit de stellingen van partijen en uit hetgeen uit de overige stukken naar voren komt blijkt in ieder geval het volgende. Nadat appellant de diagnose Myasis had gesteld, is het konijn noch door appellant noch door iemand anders in de praktijk gewassen. Er zijn op de praktijk geen maden bij het konijn verwijderd. Appellant heeft het konijn één injectie gegeven. Hierbij heeft hij in ieder geval Ivermectine toegediend. Hij stelt daarbij tevens antibiotica en pijnstillers te hebben toegediend. Voorts heeft appellant het diergeneesmiddel Amitraz aan klaagster meegegeven om het konijn te wassen. Het Veterinair Beroepscollege overweegt hierbij dat Amitraz een niet voor konijnen met Myasis geregistreerd diergeneesmiddel is dat niet als gangbaar middel voor een konijn met deze aandoening kan worden beschouwd. Amitraz is een middel met een nauwe indicatie, waar vanwege toxiciteit van het middel voorzichtig mee omgegaan dient te worden. Ofschoon tussen partijen vast staat dat appellant een wasinstructie heeft gegeven, is niet komen vast te staan of dit een schriftelijke instructie betrof. Vast staat wel dat appellant klaagster niet heeft geïnstrueerd thuis zelf maden te verwijderen. 

Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat de gangbare methode om Myasis te bestrijden bestaat uit het handmatig verwijderen van de maden, het eventueel toedienen van Ivomec/Ivermectine, antibiotica en pijnstillers, en het wassen van het dier, eventueel met een desinfectans. Hoewel deze behandeling intensief is, secuur dient te worden uitgevoerd en over het algemeen voor leken onplezierig is om uit te voeren, kan deze behandeling – afgezien van het toedienen van de injectie - in voorkomend geval aan de eigenaar van een konijn worden overgelaten onder strikte voorwaarde van een duidelijke instructie omtrent die behandeling.

Nu appellant op de praktijk geen maden heeft verwijderd of laten verwijderen en klaagster geen instructie heeft gegeven dit te doen en appellant voorts het middel Amitraz heeft meegegeven - zoals hiervoor overwogen een niet voor konijnen met Myasis geregistreerd diergeneesmiddel dat niet als gangbaar middel voor een konijn met deze aandoening kan worden beschouwd - is het Veterinair Beroepscollege – in het licht van de hiervoor genoemde gangbare methode - van oordeel dat appellant een onjuiste veterinaire behandeling heeft uitgevoerd om de Myasis van klaagsters konijn te bestrijden.

Appellant is hiermee te kort geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het bezwaar van appellant treft derhalve geen doel.

4.5 Het Veterinair Beroepscollege is met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat het aan appellant opleggen van een waarschuwing een passende en geboden sanctie is. 

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. I.M. Davids, mr. G. van der Wiel, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de plaatsvervangend-voorzitter te ‘s Gravenhage op 14 juni 2006 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

w.g. plaatsvervangend-voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris