ECLI:NL:TDIVBC:2006:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2006:6
Datum uitspraak: 14-06-2006
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/01
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hond, aangeboden voor een second opinion na verwijdering bultje in de borst.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/01

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 17 november 2005 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/89)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 17 november 2005, verzonden op 18 november 2005, kennelijk ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 9 januari 2006 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 15 januari 2006 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006. Bij die gelegenheid heeft beklaagde haar standpunt nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 15 augustus 2005 heeft Z, de eigen dierenarts van appellante, een bultje in de borst verwijderd bij appellantes hond, een destijds 9 jaar oude Maltheser en genaamd Saphire. Op 24 augustus 2005 zijn na controle van de wond de hechtingen verwijderd. Er is een blaasje ontstaan op de genezende wond, hetgeen volgens Z een onderhuidse hechting was die vanzelf zou verdwijnen. Het blaasje ging irriteren en de hond ging er aan bijten en krabben.

2.2   Op 8 september 2005 heeft appellante de hond aangeboden aan beklaagde voor een second opinion. Beklaagde heeft na klinisch onderzoek veel roodheid om de wond gevonden, een hard stukje en een vergroting van beide inguinale lymfeklieren. Beklaagde heeft geadviseerd om het litteken te corrigeren door middel van een operatie en tegelijkertijd een DNAB van de verdikking in de inguinale streek af te nemen. Appellante heeft van beklaagde begrepen dat een tweede gezwel in de borst zat dat verwijderd diende te worden.

2.3   Op dezelfde dag heeft appellante de hond aangeboden aan Z, die geen gezwel heeft kunnen vinden. Z heeft de hond van appellante verwezen naar Dierenkliniek W.

Op 9 september 2005 hebben twee dierenartsen van deze kliniek vastgesteld dat er geen gezwel in de borst van appellantes hond te vinden was. De patiëntenkaart van Z vermeldt over dit consult dat “achter bij de operatiewond een bultje zit wat lijkt op een litteken bultje van de knoop van de onderhuidse hechting”.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“3.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

3.2.

Klaagster heeft, kort gezegd, aangevoerd dat beklaagde in die zorg te kort is geschoten doordat zij haar, klaagsters, hond ten onrechte heeft willen operen aan een gezwel in de borst.

3.3.

Het College overweegt dat in artikel 14, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (WUD), welke wet de basis van het veterinair tuchtrecht is, is bepaald dat op een dierenarts een of meer van de maatregelen, bedoeld in artikel 16, worden toegepast indien hij door enig handelen of nalaten te kort schiet in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van een of meer dieren met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen. In het geval dat de feiten waarop een klacht berust, niet tot toepassing van artikel 14 kunnen leiden, kan het College op grond van artikel 29, derde lid, van de Wet, zonder verder onderzoek de klacht bij een met redenen omklede beslissing schriftelijk afwijzen.

3.4.

Het College overweegt over de door klaagster aangevoerde feiten als volgt. Als een dierenarts een afspraak maakt voor een operatie, wil dat nog niet zeggen dat de operatie ook daadwerkelijk uitgevoerd wordt. Het is immers mogelijk dat de omstandigheden veranderen in de tijdspanne die ligt tussen het maken van de afspraak en het tijdstip van de operatie. Dit kan onder meer gebeuren wanneer sprake is van een gezwel. Het is heel wel mogelijk dat dit spontaan verdwijnt. Nu beklaagde niet aan een operatie is toegekomen, en dus ook niet heeft kunnen beoordelen of het gezwel op dat moment nog aanwezig was, kan aan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

3.5.

Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door klaagster aangevoerde feiten niet kunnen leiden tot toepassing van de in artikel 14 van de in de WUD genoemde maatregelen en dat de klacht derhalve zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond dient te worden beschouwd.

3.6.

Het College concludeert dat de klacht derhalve ingevolge artikel 29, derde lid, van de WUD dient te worden afgewezen.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante stelt ten aanzien van overweging 3.4. van de bestreden uitspraak, dat het haar als onmogelijk voorkomt dat een bultje, waaraan beklaagde het hondje wilde opereren, binnen 10 uur verdwenen kan zijn. Zij stelt dat zij direct na het bezoek aan beklaagde haar eigen dierenarts weer heeft geraadpleegd en twee dierenartsen in een andere praktijk reeds de volgende ochtend heeft geraadpleegd.

Beklaagde stelt – kort gezegd - dat zij geenszins een gezwel in de borst van het hondje heeft gediagnosticeerd, doch heeft geconstateerd dat het rondom de wond rood was, dat er een onverklaarbaar hard stukje zat en dat beide lymfeklieren vergroot waren. Beklaagde stelt dat de voorgestelde operatie bedoeld was ter correctie van het litteken en tegelijkertijd om een DNAB af te nemen van de verdikking in de inguinale streek.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat het Veterinair Tuchtcollege met het oordeel in overweging 3.4 van de bestreden beslissing, dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt omdat de operatie waartoe zij had besloten geen doorgang heeft gevonden, de door appellante ingediende klacht te beperkt heeft opgevat. Immers, het op basis van onderzoek stellen van een diagnose, welke diagnose dient als basis voor een in te zetten behandeling, dient als handelen in de zin van artikel 14, aanhef en onder a, WUD te worden beschouwd. Het Veterinair Beroepscollege zal derhalve eerst beoordelen of er sprake is geweest van een onjuiste diagnose en vervolgens bezien of beklaagde een juiste behandeling heeft voorgesteld.

4.3   Appellante heeft gesteld, dat zij van beklaagde heeft begrepen, dat er een tweede gezwel in de borst van het hondje zat.

Beklaagde heeft in haar schriftelijke en mondelinge reactie op het beroepschrift van appellante aangegeven, dat zij op grond van de anamnese – er was onlangs een tumor verwijderd en de operatiewond was nog niet genezen maar gaf irritatie - en op grond van het klinische onderzoek – roodheid om de wond, een hard stukje en vergrote inguinale lymfeklieren – heeft gediagnosticeerd, dat er waarschijnlijk een reactie gaande was op het hechtmateriaal.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de verklaring van beklaagde omtrent haar bevindingen op 8 september 2005, mede gelet op het feit dat op 9 september 2005 ook twee andere dierenartsen een bultje bij de operatiewond hebben geconstateerd, een plausibele verklaring is. In ieder geval is niet vast komen te staan dat beklaagde tot een tumor zou hebben geconcludeerd en dat zij daarmee een onjuiste diagnose zou hebben gesteld. Overigens kan niet worden uitgesloten dat appellante abusievelijk heeft begrepen dat er sprake was van een “gezwel”, toen beklaagde heeft gesproken over “zwellingen”. Zwellingen kunnen, behalve door een tumor, bijvoorbeeld ook door vergrote lymfeklieren of door een reactie op de hechtingen ontstaan.

Voorts acht het Veterinair Beroepscollege het feit dat beklaagde heeft willen overgaan tot een correctie van het litteken en het verrichten van nader onderzoek door middel van het afnemen van een DNAB veterinair niet onjuist.

Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het mogelijk is dat bultjes, ontstaan als reactie op hechtingen, spontaan en in korte tijd kunnen verdwijnen, zodat ook beklaagde nog had kunnen besluiten om een behandeling achterwege te laten als zij had gezien dat de geconstateerde zwelling, mogelijk als reactie op de hechtingen, niet meer aanwezig was. Nu appellante haar hond na het eerste bezoek niet meer heeft aangeboden aan beklaagde, kan beklaagde niet worden verweten dat zij niet heeft afgezien van een ingreep.

Appellantes beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. G. van der Wiel, mr. I.M. Davids, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de plaatsvervangend-voorzitter te ‘s Gravenhage op 14 juni 2006 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

w.g. plaatsvervangend-voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris