ECLI:NL:TDIVBC:2006:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2005/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2006:3
Datum uitspraak: 25-01-2006
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2005/12
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 05/12

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 13 mei 2005 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/37)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 19   mei 2005, verzonden op 20 mei 2005, niet ontvankelijk verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 10 juli 2005 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 24 juli 2005 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 24 november 2005. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Tussen 15 maart en 21 maart 2002 heeft beklaagde de 7 jaar oude kat van appellante behandeld. Na een baarmoederoperatie diagnosticeerde beklaagde  een falende nierfunctie. Gelet op de verslechterde toestand is op 21 maart 2002 besloten de kat te laten inslapen.

2.2   Op verzoek van appellante is, nadat sectie was verricht, op de kat nader pathologisch onderzoek gedaan op de nieren; daarbij bleek dat er sprake was van chronische pyelonefritis. Beklaagde heeft de schriftelijke uitslag van dit onderzoek anderhalf jaar later op verzoek van appellante naar haar opgestuurd.

2.3    Toen appellante de rekening van beklaagde weigerde te voldoen, heeft de laatste in 2004 een incassobureau ingeschakeld.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht overweegt het College als volgt.

3.1.

De veterinaire tuchtrechtspraak heeft ten doel het weren en beteugelen van misslagen van dierenartsen in de uitoefening van hun beroep. Dit is een algemeen belang, dat echter niet zo zwaar weegt dat elke klacht die ziet op een gebeurtenis die geruime tijd voor het indienen van de klacht plaats vond, in behandeling dient te worden genomen. In dat verband is in de uitspraak met nummer VB 03/14 overwogen: ‘Dit algemeen belang is evenwel niet dermate zwaarwegend, dat het onder alle omstandigheden prevaleert boven het belang van beroepsbeoefenaren niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die betrekking hebben op zaken die ver in het verleden liggen. Hierbij gaat het om de bescherming van de belangenpositie van de beroepsbeoefenaar door het ook in het tuchtrecht in aanmerking te nemen beginsel van de rechtszekerheid. In verband met dit beginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het desbetreffende geval te worden nagegaan of het rechtens aanvaardbaar is dat een tuchtklacht die betrekking heeft op zaken die ten tijde van het indienen van een klacht ver in het verleden lagen, inhoudelijk worden beoordeeld.’

3.2.

Het Veterinair Tuchtcollege heeft derhalve te beoordelen of de klacht, gelet op de sinds de aangeklaagde behandeling verlopen termijn, nog ontvankelijk is.

Het College overweegt daartoe als volgt. De kat is geëuthanaseerd op 21 maart 2002 en werd dus door beklaagde geopereerd omstreeks half maart 2002. Deze gebeurtenis ligt zo ver in het verleden dat het, uit oogpunt van rechtszekerheid van beklaagde, in beginsel rechtens niet meer aanvaardbaar is dat deze nog in behandeling wordt genomen.

Daarbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat klaagster heeft gesteld dat zij het autopsierapport, gedateerd 9 april 2002 eerst anderhalf jaar na die datum, dus omstreeks half september 2003, heeft ontvangen.

Het College overweegt hierover als volgt. Klaagster heeft haar stelling op geen enkele manier onderbouwd. Echter ook wanneer wordt uitgegaan van de juistheid van klaagsters stelling, dient te worden vastgesteld dat klaagster, na ontvangst van het autopsierapport, nog circa anderhalf jaar gewacht heeft met het indienen van een klacht. Dit gaat de grenzen van een redelijke termijn te buiten.

3.3.

De conclusie is dat de klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat er een periode van bijna drie jaar is gelegen tussen het tijdstip van de dood van de kat van appellante op 21 maart 2002 en het tijdstip van het indienen van de klacht bij het Veterinair Tuchtcollege op 16 maart 2005. Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent de termijn waarbinnen een klacht omtrent een diergeneeskundige handeling kan worden ingediend, als volgt.

De regeling van de tuchtrechtspraak in hoofdstuk III van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde 1990 heeft ten doel het weren en beteugelen van misslagen van – onder andere - dierenartsen in de uitoefening van hun beroep. Gelijk het Veterinair Beroepscollege eerder heeft overwogen is dit algemeen belang evenwel niet dermate zwaarwegend, dat het onder alle omstandigheden prevaleert boven het belang van beroepsbeoefenaren niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die betrekking hebben op zaken die ver in het verleden liggen. Hierbij gaat het om de bescherming van de belangenpositie van de beroepsbeoefenaar door het ook in het tuchtrecht in aanmerking te nemen beginsel van de rechtszekerheid (uitspraak van Veterinair Beroepscollege van 1 april 2004, VB 03/14).

Derhalve zal het Veterinair Beroepscollege de omstandigheden van het onderhavige geval bezien om te beoordelen of, gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en ondanks de termijn van drie jaar tussen de veterinaire behandeling door beklaagde en het indienen van de klacht door appellante, de klacht toch in behandeling behoort te worden genomen.

4.2   Ten tijde van de dood van de kat op 21 maart 2002 is appellante op de hoogte gesteld van het mogelijk disfunctioneren van de nieren van de kat, zoals dit door beklaagde bij een door hem uitgevoerde sectie was gediagnosticeerd. Appellante heeft verzocht om de nieren nader te laten onderzoeken. Wat er ook zij van de stelling van beklaagde dat de uitslag van het pathologisch onderzoek telefonisch is meegedeeld aan appellante of haar dochter, vast staat dat appellante het desbetreffende rapport pas, nadat zij daarom had verzocht, op 19 augustus 2003 van beklaagde heeft ontvangen. Dat appellante niet eerder navraag naar het rapport heeft gedaan bij beklaagde, komt echter voor haar rekening, ook al zou beklaagde voordien aan klaagster hebben toegezegd het rapport terstond na binnenkomst aan haar toe te zullen sturen.

Na ontvangst van het rapport heeft appellante vervolgens nog eens anderhalf jaar gewacht met het indienen van de klacht. Dit wordt niet gerechtvaardigd door het feit dat beklaagde toen de vordering ter incasso uit handen heeft gegeven. Een incasso staat los van de tuchtprocedure. Waar de incasso betrekking heeft op hetgeen in rekening is gebracht, is het doel van de tuchtprocedure de toetsing van de veterinaire zorg door de dierenarts. Gelet op deze verschillen is de incasso niet relevant voor het al dan niet indienen van de klacht waarmee een tuchtprocedure een aanvang neemt en kan derhalve het uitblijven daarvan niet rechtvaardigen.

Dat appellante anderhalf jaar gewacht heeft wordt evenmin gerechtvaardigd door de omstandigheid dat in een haar verstrekte folder geen termijn is genoemd voor het indienen van een klacht.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel dat, nu er sedert het eerste signaal dat er sprake was van het mogelijk disfunctioneren van de nieren van de kat tot het moment van het indienen van de klacht haast drie jaar verlopen zijn, de klacht te laat is ingediend en dat het Veterinair Tuchtcollege de klacht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. M.J. Kuiper, mr. J.M. Willink, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 25 januari 2006 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris