ECLI:NL:TDIVBC:2006:11 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2006/11

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2006:11
Datum uitspraak: 08-12-2006
Datum publicatie: 20-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2006/11
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Keuring paard van 2,5 jaar oud. Terugverwijzing naar Veterinair Tuchtcollege.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 06/11

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 20 april 2006 van het

Veterinair Tuchtcollege (2005/102)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 20 april 2006, verzonden op 21 april 2006, de heer X, wonende te A (hierna te noemen appellant), niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht.

Als gemachtigde van appellant heeft Z, werkzaam bij W te C, bij beroepschrift van 19 juni 2006 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 28 juni 2006 heeft Z het beroepschrift aangevuld.

Als gemachtigde van beklaagde heeft V, werkzaam bij U te D, bij brief van 24 augustus 2006 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 24 november 2006. Bij die gelegenheid hebben appellant, bijgestaan door Z, en beklaagde, bijgestaan door V, hun standpunten nader toegelicht. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangegeven er de voorkeur aan te geven dat de zaak wordt terugverwezen naar het Veterinair Tuchtcollege, indien het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel komt dat appellant ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Beklaagde heeft op 5 januari 2000 het paard, genaamd Pascal en destijds 2,5 jaar oud, gekeurd en kwam tot de conclusie “Röntgenologisch gezond paard”. Bij de beoordeling van de röntgenfoto’s werden de onderzochte gewrichten en beenderen ingedeeld in klasse 1 dan wel 2. Voor wat betreft osteochondrose werd zowel ten aanzien van de kniegewrichten linksachter/rechtsachter als de spronggewrichten “neg” als conclusie van het onderzoek in de rapportage vermeld. Het paard is enige weken later in eigendom gekomen van appellant.

2.2   Appellant heeft met het oog op verkoop van het paard op 16 december 2004 een nieuwe keuring laten uitvoeren door T, dierenarts te A, die, blijkens het keuringsrapport van 16 december 2004, tot de conclusie kwam dat het paard röntgenologisch “niet acceptabel” was. Het straalbeen linksvoor en rechtsvoor werden ingedeeld in klasse 3 en het spronggewricht rechtsachter werd ingedeeld in klasse 2. Voorts leidde het onderzoek op osteochondrose tot de beoordeling “pos” voor wat betreft het spronggewricht rechtsachter. T uitte zijn twijfel bij de juiste interpretatie van de röntgenfoto’s, zoals weergegeven in het keuringsrapport van 5 januari 2000.

2.3   Appellant heeft beklaagde bij brief van 16 december 2004 de uitslag van de onder 2.2 vermelde keuring laten weten en beklaagde aansprakelijk gesteld.

2.4   Appellant heeft de röntgenfoto’s die gemaakt waren voor het keuringsrapport van 5 januari 2000 ter beoordeling voorgelegd aan S van  R te D. In zijn brief van 23 februari 2005 geeft laatstgenoemde onder meer aan: “Ter hoogte van het craniale deel van de sagitale rechter tibiakam schemert een defect met corresponderend fragment door, veranderingen passend in het beeld van osteochondrose. De contrastrijke verdichting ter hoogte van de mediale talusrolkam zal waarschijnlijk berusten op een artefact. De opnamen van de linker sprong laten geen zichtbare veranderingen zien die duiden op osteochondrose.” S heeft in een brief van 19 juli 2005 in antwoord op vragen van Z nadere uitleg gegeven omtrent zijn bevindingen, waarin hij onder meer aangeeft dat naar zijn oordeel beklaagde in zijn keuringsrapport van 5 januari 2000 de osteochondrose aan de rechtersprong positief had moeten beoordelen en dat het keuringsrapport in zoverre onjuist is ingevuld. Voorts geeft hij aan dat de bevindingen op 5 januari 2000 niet noodzakelijkerwijs tot een negatief aankoop advies hadden behoren te leiden.

2.5   Bij brief van 27 september 2005, namens beklaagde door U  in het geding gebracht, schrijft dierenarts Q uit E het volgende: “Ik blijf betwisten dat collega X (NB: beklaagde) deze afwijking gezien zou moeten hebben. Wij hebben de foto’s bestudeerd en de afwijking niet gezien.”

2.6   Bij brief van 21 november 2005 heeft appellant zijn klacht tegen beklaagde ingediend bij het Veterinair Tuchtcollege.

Appellant heeft het paard in januari 2006 verkocht voor de prijs van € 2.250,-.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In de uitspraak met nummer VB 03/14 heeft het Veterinair Beroepscollege (VB) overwogen dat de tuchtrechtspraak ten doel heeft het weren en beteugelen van misslagen van dierenartsen. Het VB heeft geoordeeld dat dit algemeen belang evenwel niet dermate zwaarwegend is, dat het onder alle omstandigheden prevaleert boven het belang van beroepsbeoefenaren niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die betrekking hebben op zaken die ver in het verleden liggen. Hierbij gaat het om de bescherming van de belangenpositie van de beroepsbeoefenaar door het ook in het tuchtrecht in aanmerking te nemen beginsel van de rechtszekerheid. In verband met dit beginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het desbetreffende geval te worden nagegaan of het rechtens aanvaardbaar is dat een tuchtklacht die betrekking heeft op zaken die ten tijde van het indienen van de klacht ver in het verleden lagen, inhoudelijk worden beoordeeld.

5.2.

Het onderhavige geding heeft betrekking op een keuringsrapport dat door beklaagde is opgemaakt op 5 januari 2000. Beklaagde heeft het paard beoordeeld als ‘röntgenologisch acceptabel’. In een keuringsrapport van 16 december 2004 heeft een opvolgend dierenarts geoordeeld dat het paard röntgenologisch niet acceptabel was. De opvolgend dierenarts heeft twijfel geuit aan de juistheid van de röntgenologische beoordeling van de in januari 2000 gemaakte röntgenfoto’s. Door een Specialist  van R werd medegedeeld dat betreffende de rechtersprong de opmerking ‘osteochondrose positief’ gemaakt had behoren te worden. De radioloog tekende hierbij aan dat deze bemerking niet tot een negatief aankoop advies had behoeven te leiden. De radioloog was wel van mening dat beklaagde, deze afwijking zou hebben moeten zien en de eigenaar ervan op de hoogte had moeten brengen.

Het College onderschrijft dit oordeel. Het College stelt echter ook vast, dat niet gebleken is dat het paard gedurende de periode dat het eigendom van klager was, problemen heeft ondervonden van de osteochondrose aan de rechtersprong.

5.3.

Op grond van het feit dat een positief aankoopadvies mogelijk was geweest, in combinatie met het feit dat de osteochondrose in de periode van januari 2000 tot december 2004 niet tot problemen heeft geleid, komt het College, onder verwijzing naar de onder 5.1. genoemde uitspraak van het Veterinair Beroepscollege, tot de conclusie dat in dit geval de afweging tussen het belang van klager en het belang van beklaagde er toe dient te leiden dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Van de zijde van appellant is gesteld dat in de bestreden beslissing ten onrechte wordt verwezen naar de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege met nummer VB 03/14, aangezien deze uitspraak een geheel ander feitencomplex laat zien. Appellant is van mening dat hij pas vanaf het moment dat hij zelf een keuring ten behoeve van een voorgenomen verkoop liet uitvoeren – op 16 december 2004 – het vermoeden kreeg dat beklaagde onjuist had gehandeld en dat hij pas na de brief van S van 19 juli 2005 de klacht kon gaan indienen, omdat hij toen zeker wist dat beklaagde onjuist had gehandeld. Voorts heeft appellant gesteld dat hij beklaagde reeds op 17 december 2004 op de hoogte heeft gebracht van zijn vermoeden, zodat de klachtdreiging eerst op die datum is ontstaan, en dat, indien hiervan wordt uitgegaan, er geen sprake is geweest van een termijnoverschrijding.

Van de zijde van beklaagde is gesteld dat na een vier-/vijftal jaren het uitgangspunt dient te zijn dat de belangen van de beroepsbeoefenaar worden beschermd. Naar de mening van beklaagde rechtvaardigen de omstandigheden van dit geval, waarbij er in het bijzonder op is gewezen

- dat het paard geen problemen van osteochondrose heeft ondervonden die duiden op osteochondrose

- dat de waardevermindering ten onrechte in verband wordt gebracht met de osteochondrose

- dat de classificering van de skeletonderdelen juist is geweest

niet dat hiervan wordt afgeweken.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van de termijn van indiening van de klacht door appellant als volgt.

4.2   Krachtens artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging een ieder het recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Zoals eerder door het Veterinair Beroepscollege is overwogen - in de uitspraak van 1 april 2004, zaaknummer VB 03/14, en de uitspraak van 2 november 2005, zaaknummer 04/16 - kan het bepaalde in artikel 6, eerste lid, EVRM in dier voege van toepassing worden geacht in het veterinair tuchtrecht, dat een beklaagde binnen een redelijke termijn, te rekenen vanaf het tijdstip waarop hij gegronde redenen had aan te nemen dat tegen hem een tuchtklacht zou worden ingediend, uitsluitsel dient te hebben omtrent de uitkomst van die klacht. Voorts is overwogen dat de periode die vooraf gaat aan de indiening van een tuchtklacht, valt buiten de termijn waarop evenvermeld artikellid het oog heeft, maar dat niettemin uit hoofde van het rechtszekerheidsbeginsel aanleiding kan bestaan voor niet-ontvankelijkverklaring van een klager, die onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van een klacht.

4.3   In het kader van deze laatstgenoemde afweging is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat van appellant niet gezegd kan worden dat hij onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van een klacht tegen beklaagde. Anders dan in het eerder genoemde geval -zaaknummer VB 03/14- , waarin klaagster direct na de veterinaire behandeling van haar dier van oordeel was dat deze behandeling onjuist was geweest en in de gelegenheid was geweest om op een eerder tijdstip dan zij had gedaan een klacht in te dienen, kreeg appellant pas na enige jaren het vermoeden dat de keuring van zijn paard door beklaagde wellicht niet geheel juist was geweest. Toen hem dit bekend werd, op 16 december 2004, heeft appellant dit beklaagde direct laten weten.

4.4   Voorts overweegt het Veterinair Beroepscollege dat er na 16 december 2004 geen vertragingen van de zijde van appellant zijn opgetreden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Appellant heeft, toen bij brief van 16 december 2004 beklaagde op de hoogte had gebracht van het vermoeden dat beklaagde zijn paard op 5 januari 2000 onjuist heeft gekeurd, vervolgens nadere informatie ingewonnen bij andere, meer gespecialiseerde, dierenartsen en tenslotte contact opgenomen met een juridisch adviseur. Appellant heeft beklaagde van alle genomen stappen op de hoogte gebracht, naar hij onweersproken heeft gesteld.

Anders dan het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege derhalve van oordeel dat het rechtens aanvaardbaar is dat appellant zijn klacht eerst heeft ingediend op 21 november 2005, zodat appellant ten onrechte wegens te late indiening van de klacht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.5   Tenslotte overweegt het Veterinair Beroepscollege dat geen andere omstandigheden naar voren zijn gekomen die het ontvangen van de klacht in de weg staan. De klacht van appellant, verwoord op bladzijde 2 van de oorspronkelijke klacht met de zinsnede “Met de rapportage van S is voor cliënt vast komen te staan dat dierenarts Y ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de röntgenologisch zichtbare veranderingen in het kader van osteochondrose bij de rechter sprong,..”, valt als zodanig onder het bereik van artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, nu immers onder uitoefening van de diergeneeskunde blijkens artikel 1, eerste lid, van die wet mede wordt verstaan “het onderzoeken van het dier”.

4.6   De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd. Het Veterinair Beroepscollege acht het onder de gegeven omstandigheden, mede gelet op de wens van appellant, geraden de onderhavige zaak niet zelf af te doen doch terug te verwijzen naar het Veterinair Tuchtcollege, opdat dat college met inachtneming van deze uitspraak van het Veterinair Beroepscollege de klacht alsnog inhoudelijk behandelt.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing moet worden vernietigd en de zaak naar het Veterinair Tuchtcollege dient te worden terugverwezen ter fine van een nieuwe beslissing met inachtneming van deze uitspraak van het Veterinair Beroepscollege.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond;

·        vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

·        wijst de zaak terug naar het Veterinair Tuchtcollege;

·        bepaalt dat het Veterinair Tuchtcollege binnen vier maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op de klacht beslist, met inachtneming van deze uitspraak.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. I.M. Davids, mr. G. van der Wiel, drs. C.J.M. Manders (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 8 december 2006 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                                  w.g.Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris