ECLI:NL:TNOKBRE:2005:YC0258 Kamer van toezicht Breda Kl 8/2005

ECLI: ECLI:NL:TNOKBRE:2005:YC0258
Datum uitspraak: 21-09-2005
Datum publicatie: 05-08-2009
Zaaknummer(s): Kl 8/2005
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Nu de notaris erkent dat de als hiervoor bedoelde melding niet, althans niet tijdig heeft gedaan, moet worden vastgesteld dan de notaris niet heeft voldaan aan zijn uit de Wet MOT voortvloeiende verplichting van melding van de zich voorgedaan hebbende ongebruikelijke transactie. De notaris heeft hiermee in strijd met hetgeen het notarisambt betaamt en derhalve klachtwaardig gehandeld, zodat de klacht gegrond moet worden verklaard. Hieraan doet niet af de door de notaris aangevoerde omstandigheid dat hij op dat moment niet bekend was met de ook in situaties als de onderhavige voorgeschreven meldingsplicht.  

KAMER VAN TOPEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE BREDA

Beslissing

op de op 7 juli 2005 ingekomen klacht van het Bureau financieel Toezicht, gevestigd te Utrecht, tegen notaris mr. [naam], gevestigd te [plaatsnaam].

1.       Het verloop van de zaak.

Na ontvangst van de klacht is de notaris in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren, van welke gelegenheid hij bij brief van 19 juli 2005, met bijlagen, gebruik heeft gemaakt.

De mondeling behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 14 september 2005, waarbij zijn verschenen en gehoord, namens klaagster, mevr. [naam] en de notaris.

2. De inhoud van de klacht en het standpunt van klaagster.

Klaagster, die sedert 12 september 2003 tevens toezichthoudster is op de naleving van de Wet identificatie (Wid) en de Wet melding ongebruikelijke transacties (de Wet MOT), heeft ingevolge de artikelen 110 lid 1 en  112 lid 2 van de Wet op het notarisambt bij de notaris een onderzoek ingesteld, waarbij zij tot de conclusie is gekomen dat door de notaris artikel 9 van de Wet Mot niet juist is nageleefd.

Klaagster voert daartoe aan dat op 10 september 2004 door notaris mevr. mr. [naam], associé en kantoorgenote van de notaris, een hypotheekakte is gepasseerd en dat daaraanvolgend, op 13 september 2004, op het kantoor van de ING Bank door tussenkomst van de notaris, het saldo van de nota van afrekening, zijnde € 25.000,-- in contanten aan de betreffende cliënt is uitbetaald. 

De daarvoor opgegeven reden betrof het voornemen van die cliënt om met deze contanten de aanschaf van een auto af te rekenen.

Klaagster stelt zich op het standpunt dat deze transactie op grond van artikel 9, lid 1 van de Wet Mot en de op het concrete geval toepasselijke objectieve indicator, als een ongebruikelijke transactie onverwijld had moeten worden gemeld, hetgeen de notaris heeft nagelaten.

Het niet (of niet tijdig) naleven van bedoeld voorschrift is als delict opgenomen in de Wet economische delicten en de notaris heeft hiermee klachtwaardig gehandeld, aldus klaagster.

2.      Het standpunt van de notaris .

De notaris voert aan dat juist is dat door zijn collega notaris mevr. [naam] op 10 september een hypotheekakte is gepasseerd, waarbij door de betreffende cliënt is verzocht het saldobedrag van de nota van afrekening, te weten een bedrag van € 25.000,--, aan hem in contanten uit te betalen in verband met de aanschaf van een auto.

De notaris betoogt verder, dat door zijn collega is afgesproken dat dit bedrag op de eerste werkdag na het passeren van de akte (na de narecherche bij het kadaster) aan die cliënt zou worden uitbetaald op het kantoor van de ING Bank te Tilburg door middel van een opname

van het bedrag ten laste van de bij die bank door het notariskantoor gehouden derdengeldrekening.

Vanwege haar verhindering op 13 september 2004 en in verband met de voor die opname vereiste aanwezigheid van een tekeningsbevoegde notaris, heeft de notaris op verzoek van zijn collega voor genoemde uitbetaling zorggedragen, aldus de notaris.

Hij noch zijn collega waren zich volgens de notaris opdat moment ervan bewust dat niet alleen de ontvangst van contanten, doch ook de uitbetaling daarvan moest worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie waarbij sprake is van een vermoeden van “witwassen” en waarvoor een meldingsplicht ingevolge de Wet MOT geldt.  

De daarvoor gegeven objectieve indicator is, naar de notaris verder stelt, hem eerst in een publicatie via KNB Intranet in juni 2005 bekend geworden en deze is inmiddels op zijn kantoor bij alle notarissen en medewerkers in de onroerend sector genoegzaam bekend, zodat het door de BFT geconstateerde feit zich in de toekomst niet meer zal voordoen.

3. De beoordeling en de gronden daarvoor.

Nu de notaris erkent dat de als hiervoor bedoelde melding niet, althans niet tijdig heeft gedaan, moet worden vastgesteld dan de notaris niet heeft voldaan aan zijn uit de Wet MOT voortvloeiende verplichting van melding van de zich voorgedaan hebbende ongebruikelijke transactie.

De notaris heeft hiermee in strijd met hetgeen het notarisambt betaamt en derhalve klachtwaardig gehandeld, zodat de klacht gegrond moet worden verklaard.

Hieraan doet niet af de door de notaris aangevoerde omstandigheid dat hij op dat moment niet bekend was met de ook in situaties als de onderhavige voorgeschreven meldingsplicht.

De omstandigheid dat dit hem door een eerst in juni 2005 plaatsgehad hebbende publicatie van de KNB bekend is geworden, kan de notaris niet disculperen. De notaris heeft immers een eigen verantwoordelijkheid en hij had ook op andere wijze -door raadpleging zelf van de betreffende regelgeving-  van de indicator kennis kunnen nemen.

De kamer kent evenwel betekenis toe aan de omstandigheid dat de KNB als beroepsorganisatie aanvankelijk, in de periode waarin de onderhavige transactie zich heeft voorgedaan, voor haar beroepsgroep zelf niet die aandacht aan de betreffende indicator heeft besteed als kennelijk gewenst was en dat, hoezeer ook ten onrechte, in het notariaat in brede kring de opvatting leefde dat de regelgeving zich met name richtte op ontvangst door notarissen van contante gelden.

De kamer ziet in deze omstandigheden aanleiding om het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel achterwege te laten.

4.       De beslissing.

De kamer van toezicht

verklaart de klacht gegrond en bepaalt dat geen tuchtrechtelijke maatregel ter zake daarvan zal worden opgelegd.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.M. Steenbeek, voorzitter, C.Wallis, Th.H.M. Fikkers, leden, M. Scherphof en J.C.M. Roelen-Nuijten, plaatsvervangend leden, op 21 september 2005, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, en in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze beslissing kan binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief waarbij de beslissing is toegezonden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, t.a.v. kamer 17A)