ECLI:NL:TDIVBC:2005:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2004/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2005:4
Datum uitspraak: 26-09-2005
Datum publicatie: 19-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2004/14
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling pony tegen schurftmijt.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 04/14

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 28 oktober 2004 van het

Veterinair Tuchtcollege (2003/77)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 28 oktober 2004, verzonden op  29 oktober 2004, gedeeltelijk gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen klaagster), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de pony van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellant heeft bij beroepschrift van 10 november 2004 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 30 maart 2005 heeft appellant het beroepschrift aangevuld.

Klaagster heeft bij brief van 9 december 2004 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 24 mei 2005. Bij die gelegenheid hebben appellant en klaagster hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 27 januari 2003 is een paard van het ras Tinker gestald in de box naast die van klaagsters pony. De pony van klaagster is een 12 jaar oude ruin, genaamd El Freddy.

2.2   De Tinker is op 27 januari 2003 en op 10 februari 2003 door appellant behandeld tegen schurftmijt.

Op 27 januari 2003, aan het eind van de dag, heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met appellant omtrent de situatie ten aanzien van de Tinker.

2.3   Op 26 februari 2003 is de pony door een praktijkgenoot van appellant behandeld wegens huidklachten.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de pony van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Zowel uit de stukken als uit het verhandelde ter zitting blijkt dat een onderdeel van de klacht betrekking heeft op het ontbreken aan voorlichting over het voorkomen van besmetting met een huidaandoening van de pony van klaagster door de Tinker….

Volgens klaagster leed de Tinker al bij aankomst in de stal aan een schurftmijtinfectie. Beklaagde heeft dit bestreden, aanvoerende dat bij de Tinker geen sprake was van een actieve schurftmijtinfectie en dat het dier daarvoor slechts preventief is behandeld.

Nu partijen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd kunnen de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.

Een en ander neemt echter niet weg dat beklaagde aanleiding heeft gezien de Tinker tegen schurftmijt te behandelen. Naar het oordeel van het College past in het kader van een dergelijke behandeling, ook als deze preventief bedoeld is, dat een dierenarts aan de eigenaar van een paard, de eigenaren van andere paarden die met het betreffende dier in aanraking komen en aan de houder van een stal, voorlichting geeft over de eventuele besmettelijkheid van de aandoening en welke preventieve maatregelen kunnen worden genomen om besmetting van andere paarden te voorkomen. Daarbij valt, bijvoorbeeld, te denken aan het gescheiden houden van borstels en dekens en aan een afdoende afscheiding tussen de boxen. Niet gesteld of gebleken is dat beklaagde in een dergelijke voorlichting heeft voorzien.

Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.3.

De  klacht is voorts, zoals ook ter zitting is gebleken, voor een groot deel ingegeven doordat klaagster zich door beklaagde onheus bejegend voelt. Naar klaagster ter zitting al is voorgehouden, valt de bejegening van eigenaren van patiënten buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Ter beoordeling staat slechts de diergeneeskundige zorg die een dierenarts ten opzichte van een dier heeft betracht. Dit onderdeel van de klacht kan dus niet slagen.

5.4.

De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Het College acht een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 een passende en geboden maatregel.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant voert aan dat er geen sprake was van een actieve schurftmijtinfectie bij de Tinker. Zijn behandelingen op 27 januari 2003 en 10 februari 2003 waren preventief en bedoeld om de in de stal ontstane onrust en de op de (onervaren) eigenaresse van de Tinker uitgeoefende druk weg te nemen. Appellant protesteert tegen het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat een dierenarts alle pensionklanten van een stal en de stalhouder voorlichting zou moeten geven over een aandoening die er op dat moment niet is. 

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van voornoemd oordeel van het Veterinair Tuchtcollege als volgt.

Vastgesteld wordt dat het Veterinair Tuchtcollege in zijn bestreden uitspraak de vraag heeft beantwoord of appellant te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de pony van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen (artikel 14, aanhef en onder a, WUD). Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is opgenomen staat echter vast dat klaagster niet de hulp van appellant ten opzichte van haar pony Fredje heeft ingeroepen, althans dat appellant Fredje niet heeft behandeld. Gelet op de door klaagster gebezigde bewoordingen richt de klacht zich hier ook niet tegen.

Reeds daarom kan het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand blijven en komt het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden vernietigd.

Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van artikel 37, vierde lid, WUD, de zaak zelf af op na te melden wijze.

4.3   In haar klacht heeft klaagster - voor zover thans in beroep nog van belang - aangegeven dat haar klacht er - kort gezegd - uit bestond dat, nu de Tinker naar klaagsters mening een schurftmijtinfectie had, appellant in gebreke is gebleven door de eigenaresse van de Tinker niet naar behoren te informeren omtrent de besmettelijkheid van deze aandoening. Hij had de eigenaresse van de Tinker moeten vertellen dat zij anderen over de aandoening van de Tinker had dienen te informeren. In haar reactie op het beroepschrift heeft klaagster voorts aangegeven dat appellant haar ten onrechte geen informatie over de aandoening van de Tinker heeft gegeven.

4.4   Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen, komt in deze zaak conform artikel 14, aanhef en onder b, WUD de vraag aan de orde of appellant in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade heeft kunnen ontstaan.

4.5   Bij de beantwoording van deze vraag stelt het Veterinair Beroepscollege voorop dat een dierenarts in het kader van de civiele behandelingsovereenkomst in beginsel slechts gehouden is informatie over de gezondheidstoestand van het dier te verschaffen aan de eigenaar. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien er sprake is van een besmettelijke dierziekte. De vraag of hij – naast de eigenaar - iemand moet informeren, dan wel de eigenaar moet adviseren anderen te informeren, hangt vervolgens af van de aard van de ziekte en de mate waarin deze besmettelijk is.

4.6   Ten aanzien van de gezondheidstoestand van de Tinker verschillen partijen van mening. Klaagster voert aan dat de Tinker op 27 januari 2003 bij binnenkomst in de stal schurftachtige plekken had op heel het lijf en stond te schuren in de stal. Zij gaat er van uit dat er sprake was van een schurftmijtinfectie.

Appellant daarentegen geeft aan dat hij bij zijn onderzoek van de Tinker op 27 januari 2003 geen enkele indicatie van actieve schurftmijt heeft aangetroffen. Hij stelt dat er lokaal geen huidproblemen waren en dat hij geen schuurplekken heeft aangetroffen.

4.7   Gelet op de betwisting van appellant, alsmede gelet op het feit dat er in het dossier geen aanwijzingen te vinden zijn die het standpunt van klaagster op dat punt ondersteunen, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er op 27 januari 2003 sprake was van een schurftmijtinfectie bij de Tinker. Het enkele feit dat appellant een behandeling heeft ingezet, die naar zijn zeggen was bedoeld om de eigenaresse van de Tinker het gevoel te geven dat zij er alles aan deed om een eventuele schurftmijtinfectie tegen te gaan, acht het Veterinair Beroepscollege hiertoe onvoldoende. In het navolgende wordt er dan ook van uitgegaan dat niet bewezen is dat er sprake was van een schurftmijtinfectie.

4.8   Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake was van een bewezen besmettelijke ziekte was appellant, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, slechts gehouden de eigenaresse van de Tinker te informeren omtrent de gezondheidstoestand van het dier. Gelet op het feit dat er geen sprake was van een actieve besmetting was hij daarbij niet gehouden de eigenaresse van de Tinker te adviseren dat zij anderen diende te informeren. Nu er derhalve geen risico bestond dat er ernstig schade kon ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren, was hij a fortiori niet gehouden zelfstandig de eigenaren van andere paarden in de stal te informeren over de gezondheidstoestand van de Tinker.

Overigens is het Veterinair Beroepscollege niet gebleken dat de door beklaagde aan de eigenaresse van de Tinker verschafte algemene informatie onjuist of onvoldoende is geweest.

Appellant is dan ook niet te kort geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht.

De klacht van klaagster zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd en dat de klacht van klager ongegrond moet worden verklaard. Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, WUD, de zaak zelf af op na te melden wijze.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond;

·        vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, met inbegrip van de maatregel welke bij deze uitspraak is opgelegd;

·        verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. C.R.L.R.M. Ficq en de leden mr. H.C. Cusell, mr. I.M. Davids, drs. C.J.M. Manders (dierenarts), drs. K. van Muiswinkel (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 26 september 2005 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                   w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris