ECLI:NL:TDIVBC:2005:2 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2004/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2005:2
Datum uitspraak: 29-04-2005
Datum publicatie: 19-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2004/12
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling konijn met heupluxatie.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 04/12

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 13 juli 2004 van het

Veterinair Tuchtcollege (2003/79)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 13 juli 2004, op dezelfde dag verzonden, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift, op 18 augustus 2004 binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 24 november 2004 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 25 januari 2005. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht. Beklaagde heeft een bericht van verhindering gezonden. Het Veterinair Beroepscollege heeft het noodzakelijk geacht om ook beklaagde te horen en heeft de zaak daartoe aangehouden en wederom behandeld ter zitting van 24 maart 2005. Bij die gelegenheid heeft beklaagde zijn standpunt nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 5 juli 2003 heeft appellante de hulp van beklaagde ingeroepen voor haar drieënhalf jaar oud hangoorkonijn Snuf, omdat het dier de rechterachterpoot niet meer gebruikte. Het konijn had al enkele dagen pijn. Beklaagde heeft het dier lichamelijk onderzocht en röntgenfoto’s gemaakt en op grond daarvan vastgesteld dat er sprake was van een heupluxatie. Beklaagde heeft appellante meegedeeld dat hij zou proberen de heup onder narcose te reponeren, waarbij hij niet nader heeft gewezen op de risico’s van een narcose. Eventuele andere therapieën zijn evenmin met appellante besproken.

2.2   Beklaagde heeft kort daarna het 2,6 kilogram wegende konijn onder narcose gebracht met 0,8 ml. Domitor en 25 mg. Ketamine en heeft getracht de heup te reponeren, hetgeen niet is gelukt. Beklaagde heeft vervolgens het konijn in een dekbedje gewikkeld in een hok met een warmtelamp gelegd en heeft regelmatig controles uitgevoerd. Na 40 minuten bleek het dier te zijn overleden. Beklaagde heeft een buikpunctie verricht teneinde de doodsoorzaak van het konijn te kunnen achterhalen, hetgeen enig oud bloed in de naald opleverde.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft aangevoerd dat beklaagde in die zorg tekort is geschoten, alleen al vanwege de door hem toegepaste behandeling van de heupluxatie. Klaagster meent op grond van informatie van een andere dierenarts dat het geven van rust de meest aangewezen behandelwijze zou zijn geweest. Het College is van oordeel dat het geven van rust bij heupluxaties zeker geen garantie op genezing biedt en dat beklaagde veterinair niet onjuist heeft gehandeld door te pogen de heup onder narcose te reponeren.

5.3.

Klaagster heeft voorts gesteld dat de narcose te zwaar is geweest. Beklaagde heeft aangegeven dat hij het konijn onder narcose heeft gebracht met 0,8 ml Domitor en 25 mg Ketamine, terwijl het lichaamsgewicht van het dier 2,6 kilogram was. Het College stelt vast dat beklaagde weliswaar een aanzienlijke hoeveelheid narcosemiddel heeft toegepast, maar dat hij daarbij toch binnen de marges van juist veterinair handelen is gebleven. Het College overweegt voorts dat in verband met de pijnlijkheid van de voorgenomen ingreep een relatief zware narcose noodzakelijk was.

5.4.

Klaagster heeft ook aangevoerd dat beklaagde haar konijn steeds op ruwe wijze behandeld heeft. Klaagster heeft erkend dat zij bij de pogingen de heup te reponeren niet aanwezig is geweest. Beklaagde heeft voornoemde beschuldiging van klaagster met klem van de hand gewezen. Nu de verklaringen van partijen elkaar tegenspreken, kan volgens vaste jurisprudentie dit onderdeel van de klacht niet slagen. Het College overweegt ten overvloede dat een konijn slechts een geringe aanleiding hoeft te hebben om in verzet te komen. Er is dan al spoedig sprake van stress. Het hanteren van een konijn in een stressvolle situatie vereist enige dwang. Voor een buitenstaander kan het in dat geval lijken alsof de betrokken dierenarts ruw te werk gaat.

5.5.

Klaagster meent dat door de behandeling van beklaagde de buik van het konijn vol bloed en vocht is gelopen. Zij ziet dit mede als de doodsoorzaak. Het College overweegt dat een verband tussen pogingen een heup te reponeren en het aanwezig zijn van bloed en vocht in de buikholte niet is te leggen. Beklaagde heeft onderzoek willen verrichten naar de doodsoorzaak, maar klaagster heeft dit zelf van de hand gewezen.

5.6.

Ter zitting is ook de wijze, waarop beklaagde klaagster heeft voorgelicht over de aan de ingreep verbonden risico’s ter sprake gekomen. Beklaagde heeft gezegd zich niet te kunnen herinneren dat hij klaagster heeft meegedeeld dat aan de narcose een risico was verbonden. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde hierover niet heeft gesproken. Het College neemt op grond daarvan als vaststaand aan, dat beklaagde klaagster niet van het aan de narcose verbonden risico op de hoogte heeft gesteld. Beklaagde heeft voorts medegedeeld dat hij klaagster niet heeft voorgehouden dat de kans op het mislukken van de ingreep aanwezig was. Beklaagde heeft aangegeven dat hij, achteraf beschouwd, van mening is dat hij een en ander met klaagster had behoren te bespreken.

Het College is van oordeel dat de communicatie op voornoemde punten beter had gekund en ook had gemoeten. Het College acht dit gebrek in de communicatie, mede gezien het feit dat beklaagde er blijk van heeft gegeven dit zelf ook in te zien, niet zodanig ernstig dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd is.

5.7.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellante stelt dat beklaagde niet had moeten proberen om de heup te reponeren, maar rust had moeten voorschrijven. Ook al zou rust geen garantie op genezing hebben gegeven, stelt appellante liever een gehandicapt konijn te hebben gehad dan een dood konijn zoals in onderhavig geval.

Beklaagde stelt dat het moeilijk is om bij konijnen te voorkomen dat ze toch op het desbetreffende pootje gaan lopen, zodat het voorschrijven van rust niet altijd goed werkt. Beklaagde stelt meerdere keren heupluxaties met goede afloop te hebben verholpen en de repositie bij het konijn van appellante te hebben uitgevoerd in de weekenddienst, omdat een snelle repositie meer kans op slagen geeft.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van de veterinaire behandeling van een heupluxatie bij konijnen, dat het voorschrijven van rust niet als de enig juist toe te passen therapie geldt en dat het onder narcose reponeren van de heup een veterinair juiste behandeling is. Hoewel de kans van slagen van de repositie groter is naarmate deze sneller na de luxatie plaatsvindt, bestaat er ook na verloop van enkele dagen nog een gerede kans dat de repositie slaagt. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat beklaagde niet veterinair onjuist heeft gehandeld door te trachten de heup van appellantes konijn onder narcose te reponeren.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts dat beklaagde het konijn van appellante na de ingreep voldoende nazorg heeft gegeven. Het Veterinair Beroepscollege ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat beklaagde op enigerlei wijze het konijn veterinair onjuist zou hebben behandeld.

Ten aanzien van de veterinaire behandeling van het konijn treft het beroep derhalve geen doel.

4.2   Appellante stelt voorts dat beklaagde haar konijn op ruwe wijze heeft behandeld, terwijl dit niet nodig zou zijn geweest omdat het konijn erg mak was.

Beklaagde stelt dat er geen sprake was van een ruwe behandeling en dat hij nooit ruw is geweest bij konijnen.

Het Veterinair Beroepscollege is met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat, nu de standpunten van partijen elkaar tegenspreken en ten aanzien van de wijze waarop de behandeling is uitgevoerd geen andere aanwijzingen bestaan, niet kan worden vastgesteld dat de behandeling van appellantes konijn ruw is geweest. Het Veterinair Tuchtcollege heeft derhalve terecht geoordeeld dat dit onderdeel van appellantes klacht reeds hierom niet kan slagen.

Ook ten aanzien van de vermeende ruwe behandeling treft het beroep derhalve geen doel.

4.3   Appellante stelt tenslotte dat er noch overleg heeft plaatsgevonden omtrent de risico’s van een narcose, noch omtrent de keuze tussen het reponeren van de heup en het voorschrijven van rust.

Beklaagde erkent de mogelijke behandelingen van het konijn alsmede het mogelijk mislukken van de repositie niet met appellante te hebben doorgesproken. Ook de risico’s van de narcose zijn waarschijnlijk niet met appellante besproken.

Ten aanzien van de voorlichting van appellante door beklaagde overweegt het Veterinair Beroepscollege dat het ten algemene van belang is dat de verschillende behandelingen die mogelijk zijn en de eventuele risico’s daarbij met de eigenaar van het desbetreffende dier worden besproken. Het door beklaagde nalaten van het geven van enige informatie omtrent een alternatieve behandeling en omtrent de risico’s van een narcose is derhalve als onjuist te beschouwen. Gelet echter op de omstandigheid dat beklaagde in het onderhavige geval veterinair juist heeft gehandeld door te trachten de heup onder narcose te reponeren en de omstandigheid dat het voorschrijven van rust niet als eerste keus van behandeling heeft te gelden, zodat de keuze tussen de twee behandelmethoden minder relevant is, acht het Veterinair Beroepscollege het achterwege laten van het bespreken van de alternatieve behandeling en de risico’s van een narcose niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ook ten aanzien van de communicatie treft het beroep derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. G. van der Wiel, mr. M.J. Kuiper, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 29 april 2005 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                      w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris