ECLI:NL:TDIVBC:2005:1 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2004/11

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2005:1
Datum uitspraak: 29-04-2005
Datum publicatie: 19-11-2013
Zaaknummer(s): VB 2004/11
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat met blaasontsteking

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 04/11

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 13 mei 2004 van het

Veterinair Tuchtcollege (2003/29)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 13 mei 2004, verzonden op 14 mei 2004, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij een op 8 juli 2004 bij het Veterinair Beroepscollege binnengekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Als gemachtigde van beklaagde heeft Z, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te B, bij brief van 13 augustus 2004 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 25 januari 2005. Bij die gelegenheid hebben appellante, bijgestaan door W, en beklaagde, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 18 september 2002 heeft beklaagde appellantes kat van het ras Europese Korthaar, genaamd Poes en geboren op 30 mei 1999, opgenomen voor sterilisatie en onderzoek, omdat de kat thuis urineerde en vanwege gedragsveranderingen. Beklaagde heeft bloedonderzoek verricht, alsmede urine-onderzoek waarbij ook het sediment is onderzocht. Op grond van de uitslag van deze onderzoeken stelde beklaagde de diagnose blaasontsteking. Beklaagde heeft een infuus en een injectie Voreen en Baytril toegediend. Appellante kreeg 5 tabletten Marbocyl 20 mee naar huis.

2.2   Op 4 oktober 2002 heeft beklaagde de kat gecontroleerd en daarbij de urine onderzocht door middel van een stick. Beklaagde constateerde dat de blaasontsteking nog niet was genezen en heeft een injectie Voreen en Baytril toegediend. Appellante kreeg 5 tabletten Baytril 50 mg. mee naar huis.

2.3  Op 24 oktober 2002 heeft beklaagde appellantes kat wederom opgenomen en onderzocht. Op basis van urine-onderzoek stelde beklaagde vast dat de blaasontsteking nog steeds aanwezig was en dat er zich bacteriën in de urine bevonden. Beklaagde heeft de kat een infuus toegediend en appellante 20 tabletten Synulox 50 mee naar huis gegeven.

2.4  Op 12 februari 2003 heeft appellante de kat voor consult aangeboden aan Dierenartsenpraktijk V te C voor een second opinion. De dierenarts van deze praktijk heeft struviet in de urine aangetroffen. De daarop ingestelde behandeling is goed aangeslagen.

2.5 Appellante heeft op 7 februari 2003 een assistente van de praktijk van beklaagde verzocht de medische gegevens van Poes toe te sturen, welke onvolledig op 10 februari 2003 werden ontvangen. Na het verzoek de gegevens volledig, inclusief uitslagen van verricht onderzoek, toe te sturen, werden de gegevens ontvangen op 25 februari 2003.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft ten eerste, kort gezegd, gesteld dat beklaagde had behoren te zoeken naar struviet in het sediment van de urine van haar kat, welke stof hij, beklaagde, naar haar inzicht alsdan waarschijnlijk zou hebben gevonden. Beklaagde heeft daar tegenover gesteld dat hij zeker heeft gezocht naar struviet, maar het niet heeft gevonden. Het College overweegt op grond van de stukken en van het verhandelde ter zitting dat beklaagde op 18 september en 24 oktober 2002 wel het sediment van de urine van de kat heeft onderzocht, daaronder begrepen een onderzoek naar struviet.

Het College acht het heel wel mogelijk dat ten tijde van die onderzoeken, anders dan op 12 februari 2003 ….., geen struviet aanwezig was. Het is het College bekend dat struviet zeer snel kan ontstaan en, naar beklaagde met juistheid heeft opgemerkt, was tussen het laatste onderzoek van beklaagde en het eerste onderzoek van de opvolgend dierenarts, een periode van ongeveer 15 weken gelegen.

Het College is op grond van de stukken en van het verhandelde ter zitting tevens tot de conclusie gekomen dat de door beklaagde gestelde diagnose alsmede de door hem ingezette therapie veterinair niet onjuist was.

5.3.

Met betrekking tot de zijdens klaagster gestelde vraag waarom beklaagde op 24 oktober 2002 geen antibioticum heeft voorgeschreven merkt het College op dat beklaagde, blijkens de patiëntenkaart, Synulox heeft voorgeschreven. Niet gesteld of gebleken is dat dit ten onrechte op de patiëntenkaart vermeld is. Synulox is een breedspectrum antibioticum. Het College acht het voor het overige niet onjuist dat beklaagde niet meteen een bacteriekweek heeft gemaakt en wijst er op dat de kat na 24 oktober 2002 aan de behandeling van beklaagde werd onttrokken.

5.4.

De klacht heeft ook betrekking op de informatie die beklaagde aan klaagster en de opvolgende dierenarts heeft gegeven. Het College is van oordeel dat de informatie weliswaar in twee fasen bij klaagster, dan wel de opvolgend dierenarts terecht is gekomen, maar dat beklaagde wel de volledige informatie heeft verschaft. Met beklaagde is het College van oordeel dat het veterinair niet onjuist is om slechts de relevante gegevens op een patiëntenkaart op te nemen.

Klaagster heeft tenslotte gesteld dat zij zich, toen zij om informatie vroeg, door beklaagde onheus bejegend voelde. Het College overweegt, volgens vaste jurisprudentie, dat de bejegening van eigenaren van patiënten in beginsel buiten de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 valt. Dit is slechts anders, indien daardoor de gezondheidszorg voor het dier in casu in het gedrang is gekomen, of indien aan de diergeneeskunde in het algemeen ernstig schade is toegebracht. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

5.5.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht in zijn geheel ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   In haar beroepschrift is appellante uitvoerig ingegaan op de weergave in de aangevallen uitspraak van haar klachten en van beklaagdes verweer daarop. Het Veterinair Beroepscollege overweegt naar aanleiding van het betoog van appellante dat deze weergave niet het standpunt van het Veterinair Tuchtcollege vertegenwoordigt.Het Veterinair Beroepscollege heeft geen grond kunnen vinden voor het oordeel dat deze weergave onjuist is, met uitzondering van hetgeen appellante heeft opgemerkt ten aanzien van het maken van een antibiogram. De stelling van appellante dat een antibiogram had moeten worden gemaakt, nu er twee kuren verschillende antibiotica waren gegeven en na het aantreffen van bacteriën, zal in de overwegingen van het Veterinair Beroepscollege worden betrokken.

4.2   Appellante is van mening dat de omstandigheid dat de klachten van de kat verdwenen na het instellen van een op struviet afgestelde therapie, welke was toegepast op 12 februari 2003, haar stelling ondersteunt dat beklaagde struviet had moeten aantreffen ten tijde van zijn onderzoeken op 18 september 2002 en 24 oktober 2002. Ook meent zij dat het zorgvuldig zou zijn geweest indien beklaagde een bacteriekweek gemaakt zou hebben, nu na twee antibioticakuren nog steeds bacteriën werden aangetroffen.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hieromtrent als volgt.

Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege, dat beklaagde ten tijde van de behandelingen op 18 september 2002 en 24 oktober 2002 de kat voldoende heeft onderzocht, met onder andere een onderzoek naar struviet. De omstandigheid dat de kat na behandeling voor struviet op 12 februari 2003 opknapte, kan ook naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege niet leiden tot de conclusie dat beklaagde de diagnose struviet gemist zou hebben op 18 september 2002 dan wel op 24 oktober 2002, gelet op het tijdsverloop van zo’n 15 weken. Ook de gestelde diagnose en de daarop ingezette therapie door beklaagde acht het Veterinair Beroepscollege veterinair niet onjuist.

Ten aanzien van het achterwege laten van een bacteriekweek of antibiogram overweegt het Veterinair Beroepscollege allereerst dat het bij de diagnose blaasontsteking mogelijk is dat er op het ene moment bacteriën worden gevonden en op een later moment geen bacteriën worden aangetroffen. Derhalve impliceert het aantreffen van bacteriën, ook na het verloop van twee antibioticakuren, niet zonder meer een noodzaak voor het maken van een bacteriekweek of antibiogram. Dat zich in het voorliggende geval omstandigheden hebben voorgedaan die noopten tot een bacteriekweek of een antibiogram is het Veterinair Beroepscollege niet gebleken en is niet zonder meer aannemelijk.

Ook op dit punt treft het beroep derhalve geen doel.

4.3   Ten aanzien van de informatieverschaffing stelt appellante dat de gegevens zoals die zijn vermeld op de patiëntenkaart niet volledig zijn, zodat zij nog steeds niets weet ten aanzien van nier- of leverproblemen en een afwijking aan de bloedcellen, waarover beklaagde op 18 september 2002 heeft gesproken. Zij meent dat alle op het ziektebeeld betrekking hebbende gegevens moeten worden vermeld, zodat kan blijken dat aan alle bij het ziektebeeld passende afwijkingen is gedacht.

Beklaagde stelt dat hij alle relevante gegevens op de patiëntenkaart heeft gezet. Hij meent dat hij niet hoeft te vermelden wat hij niet heeft aangetroffen. Ook niet-ernstige afwijkingen die uit onderzoek worden aangetroffen, vermeldt hij niet op de kaart. Hem is niets bekend van andere diagnoses dan de blaasontsteking. Blijkbaar waren de gevonden afwijkingen niet ernstig genoeg, om ze op de patiëntenkaart te vermelden.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dienaangaande dat het voorkeur verdient om naast de direct op ziektebeeld en gestelde diagnose betrekking hebbende gegevens, ook gegevens omtrent overige onderzoeken, waarbij geen of niet-ernstige afwijkingen zijn gevonden, op de patiëntenkaart te vermelden. In het onderhavige geval is echter naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege geen sprake van een dermate onvolledig of onjuist ingevulde patiëntenkaart, dat op grond daarvan geoordeeld zou kunnen worden dat beklaagde afgemeten aan de normen van artikel 14 van de WUD, onjuist heeft gehandeld.

Ook op dit punt treft het beroep derhalve geen doel.

Los van het voorgaande overweegt het Veterinair Beroepscollege ten aanzien van de wijze van gegevensverstrekking door beklaagde nog als volgt.

Ten aanzien van het tijdsverloop tussen appellantes verzoek om gegevensverstrekking en het door beklaagde verstrekken van de volledige gegevens en de onvolledigheid van de eerste patiëntenkaart, heeft beklaagde gesteld dat de handgeschreven patiëntenkaart onvolledig is overgetypt door een assistente en zonder zijn controle aan appellante is verstuurd. Op verzoek van appellante is daarna pas een volledige versie verstrekt.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat dossieroverdracht in voorkomend geval van groot belang kan zijn en dat een praktijk van een dierenarts zodanig moet zijn ingericht, dat de dierenarts er voor kan instaan dat dossiergegevens adequaat en tijdig kunnen worden overgedragen. In het onderhavige geval heeft appellante op 7 februari 2003 verzocht om gegevens, welke zij pas op 25 februari 2003 in volledige vorm heeft gekregen.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat beklaagde als verantwoordelijke voor een tijdige en adequate overdracht van gegevens tekort is geschoten in deze overdracht. Nu echter is gesteld noch gebleken dat vorenomschreven gang van zaken met betrekking tot de overdracht van gegevens nadelige gevolgen heeft gehad voor de gezondheidstoestand van appellantes kat, acht het Veterinair Beroepscollege onder de gegeven omstandigheden het aan beklaagde toe te rekenen verzuim in tuchtrechtelijke opzicht niet zodanig verwijtbaar dat daarvoor een maatregel zou dienen te worden opgelegd.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. H.C. Cusell, mr. M.J. Kuiper, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts), drs. M.A. van Messel (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 29 april 2005 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                       w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris