ECLI:NL:TNOKMAA:2004:YC0177 Kamer van toezicht Maastricht N 03/101

ECLI: ECLI:NL:TNOKMAA:2004:YC0177
Datum uitspraak: 18-02-2004
Datum publicatie: 20-01-2009
Zaaknummer(s): N 03/101
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie:  

DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT MAASTRICHT

N 03/101

De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen voormeld heeft de volgende beslissing genomen inzake de klacht van:

Klager A ,

wonende te B,

hierna te noemen: klager,

tegen:

mr. C ,

notaris te D,

hierna te noemen: de notaris.

1. Het verloop van de procedure

Bij schrijven van 20 augustus 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris. Aan het klachtschrijven zijn bijlagen gehecht. Op die klacht heeft de notaris bij schrijven van 24 september 2003 gereageerd. Ook aan dat schrijven zijn bijlagen gehecht.  

Op 14 januari 2004 heeft de kamer de klacht behandeld. Zowel klager als de notaris zijn verschenen. Na afloop van de behandeling is partijen medegedeeld dat zij binnen enkele weken de beslissing van de kamer tegemoet kunnen zien.

2. De inhoud van de klacht en de reactie van de notaris daarop

2.1 In de onderhavige klacht wordt uitgegaan van het volgende. Klager is een van de erfgenamen van de op 8 maart 1996 overleden heer X respectievelijk de op 6 augustus 2002 overleden mevrouw Y. Erflaatster heeft bij testament van 17 september 1999 het vruchtgebruik van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende woning gelegateerd aan mevrouw Z, een zus van klager, zulks voor de periode van één jaar vanaf het overlijden van erflaatster. Genoemde Z voert tevens het beheer over de nalatenschap. Nadat klager en een andere zus, mevrouw W, er bij Z op hadden aangedrongen een inventarisatie van de bestanddelen van de nalatenschap op te maken, hebben zij – kennelijk onverrichter

zake – uiteindelijk bij de rechtbank […] een verzoekschrift tot het opmaken van een boedelbeschrijving ex artikel 672 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. In die procedure zijn partijen ter comparitie van 28 april 2003 overeengekomen dat zij zich zullen richten tot de notaris voor het opmaken van een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflaatster. Daarop heeft klager de notaris bij schrijven van 14 mei 2003 verzocht "een aanvang te willen maken met het verdelen van de nalatenschap van de ouders A te […]."                      

2.2 De klacht komt kort gezegd neer op het volgende. Bij gelegenheid van een oriënterend gesprek ten kantore van de notaris op 4 juni 2003 heeft de notaris volgens klager nagelaten de wensen van de erfgenamen te inventariseren. Bij dit gesprek waren behalve klager en de notaris nog drie andere erfgenamen aanwezig. Z was niet aanwezig evenals een zesde erfgename, die de nalatenschappen van beide erflaters reeds ultimo 2002 had verworpen. Voorts heeft klager zich beklaagd over het feit dat de notaris, althans mevrouw mr. E, kandidaat-notaris bij notaris Q, bij schrijven van 11 juni 2003 heeft gesteld dat er geen (nieuwe) boedelbeschrijving zou worden opgemaakt. In het proces-verbaal van voormelde comparitie was nu juist opgenomen dat er wél nog een boedelbeschrijving zou worden opgemaakt. Daarnaast is klager niet te spreken over het feit dat de notaris, althans mevrouw E voornoemd, hem telefonisch heeft medegedeeld dat het door klager gewenste bezoek aan de – bij Z in vruchtgebruik zijnde – woning bezwaarlijk en "tegen alle afspraken in" was. Dat klager de woning en de daarin aanwezige inboedel zou bezichtigen, was immers, aldus klager, tussen (de gemachtigden van) partijen afgesproken na voormelde comparitiezitting. Ook beklaagt klager zich erover dat de notaris geen antwoord heeft gegeven op brieven van klager. Zo heeft klager geen reactie gekregen op zijn brief van 21 mei 2003 en zijn e-mailbericht van 3 juni 2003. Bovendien heeft de notaris, aldus klager, niet gereageerd op twee brieven van zijn raadsman mr.[…] van 30 juni 2003 respectievelijk 10 juli 2003. In de laatste brief heeft genoemde raadsman de notaris verzocht de in die brief vermelde zaken aan de lijst van zaken die tot de nalatenschap behoren toe te voegen. Zoals gezegd had klager de notaris ook al bij het oriënterend gesprek van 4 juni 2003 gevraagd de wensen van de erfgenamen te inventariseren. Tot slot is klager niet of  weinig gecharmeerd van het optreden van de notaris. Hij toont, aldus klager, weinig empathie, is niet-klantgericht en gedraagt zich aanmatigend en onfatsoenlijk jegens klager.

2.3 De notaris heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd, waartoe wordt verwezen naar zijn verweerschrift van 24 september 2003 alsmede naar hetgeen hij bij de mondelinge behandeling heeft gesteld. Meer specifiek zal bedoeld verweer in de hierna volgende beoordeling aan de orde komen.

3. De beoordeling van de klacht

3.1 De kamer zal de in 2.2 weergeven klachtonderdelen gelet op hun onderlinge samenhang en verwevenheid gezamenlijk bespreken en alleen indien en voor zover nodig afzonderlijk ingaan op hetgeen bij enig klachtonderdeel is gesteld.

3.2 Bij de beoordeling van de onderhavige klacht moet naar het oordeel van de kamer voorop worden gesteld dat partijen – te weten: klager en mevrouw E enerzijds en Z, mevrouw K en mevrouw T anderzijds – ter comparitiezitting van 28 april 2003 bij de rechtbank […] het volgende zijn overeengekomen:

“Zij zullen zich richten tot notaris B, te […], voor het opmaken van een boedelbeschrijving van de nalatenschap van F, overleden op 6 augustus 2002, en voor de verdeling van die nalatenschap.”

En voorts:

“De gemachtigden van partijen zullen de relevante stukken er (lees: ter, toevoeging de kamer van toezicht) beschikking stellen, waaronder een beschrijving van de inventaris van het pand aan de […] te […] (…)."

3.3 Bij die beoordeling moet tevens hiervan worden uitgegaan dat partijen na de hiervoor bedoelde comparitiezitting zijn overeengekomen dat er een afspraak zou worden gemaakt om klager in de gelegenheid te stellen de litigieuze woning en de inventaris te bezichtigen.

3.4 In het licht van het voorgaande – 3.2 en 3.3 – is de kamer van oordeel dat de notaris niet heeft gehandeld zoals een goed notaris betaamt door niet op enigerlei wijze tegemoet te komen aan de wens van klager om – meer in het algemeen – zaken te inventariseren en

– meer in het bijzonder – een boedelbeschrijving op te maken door de zaken, genoemd in de brief van de raadsman van klager van 10 juli 2003, aan de reeds bestaande inventarislijst toe te voegen. Zulks geldt evenzeer voor de wens van klager om de litigieuze woning met inventaris te bezichtigen. Immers, de notaris had naar het oordeel van de kamer op betrekkelijk eenvoudige wijze aan eerstgenoemde wens tegemoet kunnen komen door een lijst van de in de brief van 10 juli 2003 genoemde zaken als annex aan de reeds bestaande inventarislijst te hechten. Dat partijen bij gelegenheid van meergenoemd oriënterend gesprek zouden hebben afgesproken, dat geen nieuwe boedelbeschrijving meer zou worden opgemaakt, heeft de notaris niet althans onvoldoende hard kunnen maken. Voorts had de notaris de mogelijkheid kunnen aangrijpen om met klager naar de litigieuze woning te gaan om vast te stellen of de op het lijstje vermelde zaken al dan niet in de woning aanwezig waren. Op deze (als voorbeeld genoemde) wijzen zou in ieder geval het vertrouwen van klager in de notaris niet althans niet aanstonds zijn geschaad en had wellicht voorkomen kunnen worden dat klager de boedelvolmacht tot op heden niet heeft ondertekend. Overigens vraagt de kamer zich af of klager er op zijn beurt goed aan heeft gedaan om te weigeren de boedelvolmacht te ondertekenen. Gelet op een en ander kan het verweer van de notaris dat een nieuwe boedelbeschrijving onnodig kosten met zich zou brengen geen soelaas bieden. Dat de notaris naar zijn zeggen de regie over de afwikkeling van de nalatenschappen wilde houden – de notaris heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat hij de afwikkeling van de nalatenschappen op zijn manier wilde doen en dat hij eerst op informele wijze met alle erfgenamen wilde praten om te proberen hen te verenigen – is in dit licht evenmin voldoende steekhoudend. Zulks klemt temeer, nu de notaris dan wel de te zijnen kantore werkzame kandidaat-notaris mevrouw E niet heeft gereageerd op brieven van klager dan wel diens raadsman (zie 2.2). Daarmee heeft hij immers de gelegenheid voorbij laten gaan om de door hem voorgestane wijze van afwikkeling van de nalatenschappen aan klager uit te leggen. Hieraan doet niet af dat de notaris met de beste bedoeling heeft willen voorkomen dat klager in weerwil van drie andere erfgenamen de afwikkeling van de nalatenschappen naar zijn hand zou zetten. Om bedoelde handelwijze echter te kwalificeren als "weinig empathisch", "niet-klantgericht", "aanmatigend en onfatsoenlijk" gaat de kamer op grond van het over en weer gestelde te ver, hoe juist deze kwalificaties in de subjectieve beleving van klager ook mogen zijn.

3.5 Uit het voorgaande volgt dat de tegen de notaris gerezen bedenking gegrond is, doch dat deze niet zodanig is dat oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel geïndiceerd is.     

4. Uitspraak     

De kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Maastricht:

verklaart de tegen de notaris gerezen bedenking gegrond zonder oplegging van een tuchtmaatregel.

Aldus gegeven te Maastricht op 18 februari 2004 door

mr. P.P. Lampe, voorzitter,

mr. R.P.G. Houterman en mr. G.M.H.M. Pooters, kroonleden,

mr. M.M.L.H. Voncken en mr. C.J. Leussink, notarisleden,

en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Th.A.J.M. Provaas, secretaris.