ECLI:NL:TDIVBC:2004:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2003/07

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2004:6
Datum uitspraak: 04-05-2004
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2003/07
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Diagnose dermatomycosis met behulp van Woodse lamp bij kat klaagster en behandeling. Niet in acht nemen van protocol. VBC legt zwaardere maatregel op dan VTC.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 03/07

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 17 april 2003 van het

Veterinair Tuchtcollege (2002/18)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 17 april 2003, verzonden op

18 april 2003, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te A (hierna te noemen klaagster), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellante), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster,  met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Als gemachtigde van appellante heeft Z, advocaat te A, bij beroepschrift van 12 juni 2003 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 11 juli 2003 heeft Z het beroepschrift aangevuld.

Klaagster heeft bij brief van 11 augustus 2003 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 30 september 2003. Bij die gelegenheid hebben Z namens appellante en klaagster hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 13 juli 2001 heeft appellante met betrekking tot klaagsters kat Mimi, geboren               in april 2001, met behulp van de Woodse lamp, de diagnose "dermatomycosis veroorzaakt door Microsporium canis (schimmelinfectie van de huid)" gesteld. Zij heeft Trisporal siroop 5cc in een dosering van 0,3 ml per dag, om de andere week toe te dienen, voorgeschreven.

2.2   Op 1 augustus 2001 was de test met de Woodse lamp negatief.

2.3   Op 13 augustus 2001 deed zich opnieuw een schimmelinfectie aan de huid voor. Beklaagde schreef het middel Program 133 in een dosering van 1 pipet per maand voor.

2.4   Op 27 augustus 2001 was de test met de Woodse lamp negatief.

2.5   Op 1 oktober 2001 constateerde appellante wederom een schimmelinfectie. Zij schreef Nizoral voor.

2.6   Op 22 januari 2002 heeft appellante een kuur met Grisoral voorgeschreven in een dosering van 1 tablet per dag.

2.7   Op 28 januari 2002 heeft klaagster gemeld dat de Grisoral niet voldoende effect had en heeft zij Nizoral in een dosering van 1/4 tablet meegekregen.

2.8   Na 28 januari is de gezondheidstoestand van de kat achteruit gegaan; telefonisch is afgesproken dat de medicatie zou worden onderbroken.

2.9   Op 4 februari 2002 is de medicatie hervat.

2.10        Op zaterdag 9 februari 2002 heeft klaagster de praktijk van appellante

     bezocht. Zij heeft na het advies te hebben gekregen om de medicatie te

     onderbreken en om op maandag terug te komen voor het laten verrichten van

     een bloedtest, de praktijk verlaten.

2.11        Op 9 februari 2002 is de kat opgenomen door een opvolgend dierenarts.

2.12        Op 10 februari om 1.00 uur 's nachts is de kat overleden aan de gevolgen van

    (circulatoire) shock.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2.

Klaagster heeft, onder verwijzing naar de mededeling van de opvolgend dierenarts ten eerste gesteld dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld. Door het verslag van de opvolgend dierenarts wordt deze stelling niet onderbouwd. Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat beklaagde redelijkerwijs de diagnose 'dermatomycosis veroorzaakt door Microsporum canis' heeft kunnen stellen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.3.

Klaagster heeft vervolgens aangevoerd dat beklaagde een onjuiste medicatie heeft toegepast. Beklaagde heeft deze stelling, onder verwijzing naar vakliteratuur gemotiveerd bestreden. Dit verweer slaagt, het College is van oordeel dat beklaagde, toen door milder werkende middelen als Trisporal siroop en Program op de langere termijn onvoldoende effect bleken te hebben, redelijkerwijs tot het voorschrijven van Nizoral, respectievelijk Grisoral kon overgaan.

5.4.

Klaagster heeft vervolgens, onder overlegging van een kopie van het etiket van de Nizoral, aangevoerd dat beklaagde de voornoemde medicatie en met name de Nizoral, in te hoge doses heeft voorgeschreven. Beklaagde heeft dit bestreden stellende dat zij in eerste instantie, anders dan klaagster meent, 1/8 tablet van de Nizoral heeft voorgeschreven en niet 1/4 tablet. Beklaagde zou pas op 28 januari 2002 tot het voorschrijven van 1/4 tablet zijn overgegaan.

Het College overweegt hierover als volgt. Het door klaagster overgelegde afschrift van het etiket van de aan klaagsters kat voorgeschreven Nizoral, waarop 1/4 tablet daags is geschreven, bevat geen datum en biedt derhalve niet het doorslaggevend bewijs dat beklaagde op 1 oktober 2001 een dosering van 1/4 tablet per dag heeft voorgeschreven. Wel dient te worden vastgesteld dat het etiket niet voldeed aan de wettelijke eisen.

Het College overweegt voorts dat ter zitting vast is komen te staan dat de verslaglegging op de patiëntenkaart onvolledig is en niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Op de patiëntenkaart is nergens het gewicht van de kat vermeld. Ook is op de patiëntenkaart vermeld dat op 28 januari 2002 een dosering van 1/8 tablet werd voorgeschreven. Beklaagde heeft later medegedeeld dat zij op voornoemde datum een dosering van 1/4 tablet voorschreef.

Gelet op het verhandelde ter zitting acht het College de stelling van klaagster dat de dosis Nizoral die op 1 oktober 2001 werd voorgeschreven 1/4 tablet was, voldoende aannemelijk. Op 1 oktober 2001 was de kat ongeveer een half jaar oud. Zij zal toen zeker nog geen drie kilogram hebben gewogen, maar eerder anderhalve kilogram. Een kwart tablet weegt 50 mg. De voorgeschreven dosering voor katten is 10 tot 15 mg per kilogram lichaamsgewicht. Voor een kat van anderhalve kilogram was de voorgeschreven dosis dus te hoog. Hierbij zij aangetekend dat voor een kat die drie kilogram weegt een dosering van 50 mg per dag ook aan de hoge kant is.

Met betrekking tot de dosering Grisoral (voorgeschreven dosering 60 tot 100 mg per kilogram lichaamsgewicht) merkt het College op dat beklaagde door het voorschrijven van 1 tablet van 250 mg per dag weliswaar binnen de norm is gebleven, maar dat ook deze hoeveelheid aan de hoge kant was.

Het College is voorts van oordeel dat beklaagde, gelet op de bijwerkingen van voornoemde medicijnen en op de lange duur van de behandeling en op het feit dat de aandoening telkens recidiveerde, nadere diagnostiek, bijvoorbeeld het maken van een kweek, had behoren te verrichten. De conclusie is dat beklaagde op dit punt tekort is geschoten in de zorg die zij ten opzichte van klaagsters kat had behoren te betrachten. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.5.

Met betrekking tot het laatste onderdeel van de klacht, inhoudende dat beklaagde op 9 februari 2002 zou hebben geweigerd hulp te verlenen, overweegt het College dat de verklaringen van partijen elkaar tegenspreken. Nu ook uit andere feiten of omstandigheden niet kan worden afgeleid wat de juiste toedracht van het voorval is geweest, dient het College volgens vaste jurisprudentie dit onderdeel van de klacht ongegrond te verklaren.

5.6.

Op grond van het voorgaande komt het College tot de conclusie dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De op de leggen maatregel is een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

Appellante heeft in haar beroepschrift enkele grieven geuit tegen de overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege, welke achtereenvolgens zullen worden behandeld.

4.1   Appellante stelt dat zij de opvatting van het Veterinair Tuchtcollege dat zij in oktober 2001 een te hoge dosering Nizoral heeft voorgeschreven niet deelt en handhaaft haar stelling dat zij toen een achtste tablet Nizoral heeft voorgeschreven en niet een kwart tablet.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat op grond van de vaststaande feiten, anders dan het Veterinair Tuchtcollege van oordeel is, niet kan worden vastgesteld welke dosering op 1 oktober 2001 is voorgeschreven. De verklaring van klaagster die stelt dat een kwart tablet Nizoral is voorgeschreven en hetgeen terzake is vermeld op de door appellante overgelegde patiëntengegevens zijn op dit punt met elkaar in tegenspraak. Appellantes grief leidt echter niet tot het door haar daarmee beoogde doel om de volgende redenen.

Ten eerste had de kat, voordat tot het voorschrijven van enige medicatie werd overgegaan, gewogen dienen te worden.

Met het Veterinair Tuchtcollege constateert Veterinair Beroepscollege, dat het door klaagster overgelegde etiket, waarop een dosering van een kwart tablet Nizoral is vermeld, niet voldoet aan de wettelijke eisen, omdat daarop een datering en de naam van de eigenaar van het dier ontbreken. Bovendien is niet gebleken, dat bij het verstrekken van bedoeld medicijn aan klaagster de daarbij behorende bijsluiter is verstrekt.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts, dat het onderzoek, zowel op

1 oktober 2001 als op 28 januari 2002, dat geleid heeft tot het voorschrijven van Nizoral, in bovenbedoeld opzicht niet volledig is geweest en de verstrekking van dit medicijn niet overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regelingen heeft plaatsgevonden.

De conclusie uit voorgaande overwegingen is dat appellantes grief dat zij in oktober 2001 slechts een achtste tablet Nizoral heeft voorgeschreven, haar niet kan baten, immers niet wegneemt dat bij het voorschrijven van Nizoral niet de desbetreffende vereisten in acht zijn genomen.

4.2   Appellante stelt vervolgens dat zij evenmin de opvatting van het Veterinair Tuchtcollege deelt dat zij, gelet op de bijwerkingen van de medicijnen, door de lange duur van de behandeling en het feit dat de aandoening recidiveerde, nadere diagnostiek had moeten verrichten.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van dit onderdeel van het beroep, dat appellante, toen de aandoening reeds op 13 augustus 2001 recidiveerde, alerter had moeten reageren en nader onderzoek had moeten doen ter beantwoording van de vraag waarom er sprake was van een nieuwe infectie dan wel een herinfectie met schimmel. Zodanig nader onderzoek heeft zij eveneens verzuimd toen de infectie zich op 1 oktober 2001 opnieuw bleek te hebben voorgedaan. Naar appellante zelf stelt, heeft zij pas bij gelegenheid van klaagsters laatste bezoek aan haar praktijk een bloedonderzoek voorgesteld.

Gelet op het feit, dat door appellante reeds op 13 juli 2001 voor de eerste keer een schimmelinfectie werd geconstateerd, en gelet op de mogelijke bijwerkingen van de sindsdien voorgeschreven medicaties die zich kunnen voordoen, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel, dat een bloedonderzoek en een nader onderzoek naar de aard van de schimmelinfectie al in een veel eerder stadium had dienen plaats te vinden.

Ook appellantes tweede grief treft derhalve geen doel.

4.3   Het Veterinair Beroepscollege stelt vast, dat noch uit de verklaringen van klaagster noch uit de verklaringen van appellante en evenmin uit de stukken, waaronder de patiëntengegevens van de onderhavige kat, is gebleken dat door appellante het bij schimmelinfecties voorgeschreven schimmelprotocol in acht is genomen.

Dit protocol strekt mede tot bescherming van andere (huis)dieren en personen, die in de omgeving van het geïnfecteerde dier verblijven, zulks gelet op de overdraagbaarheid van bedoelde infecties.

4.4   Gelet op het hierboven onder 4.1 en 4.2 overwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de conclusie dat het beroep dient te worden verworpen.

Het niet in acht nemen van het schimmelprotocol als onder 4.3 is overwogen brengt het Veterinair Beroepscollege voorts tot de conclusie, dat appellante niet alleen te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat Mimi van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, maar tevens op andere wijze, te weten door het niet in acht nemen van het schimmelprotocol, in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van haar als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan.

Het Veterinair Beroepscollege acht het niet in acht nemen van genoemd protocol naast hetgeen hierboven onder 4.1 en 4.2 is overwogen zodanig laakbaar, dat het met de in artikel 37, lid 6, van de WUD vereiste eenparigheid van stemmen een zwaardere maatregel oplegt dan het Veterinair Tuchtcollege heeft gedaan, te weten de maatregel van een berisping als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de WUD.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt, dat de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege in voege als voormeld niet in stand kan blijven en de maatregel van een berisping als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de WUD dient te worden opgelegd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep

·        vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, voor zover daarbij een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 is gegeven

·        legt aan appellante de maatregel van een berisping als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 op

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. M.J. Kuiper,

mr. N.J. van der Lee, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. P.J. Goedhart (dierenarts) in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris mr. C.M. Lubbers en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op  4 mei 2004 in het openbaar uitgesproken.

Secretaris                                                                              Voorzitter