ECLI:NL:TDIVBC:2004:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2003/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2004:5
Datum uitspraak: 18-05-2004
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2003/06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een teckel, met acute verlamming (paralyse posterior). Ontvankelijkheid beroep.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 03/06

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 17 april 2003 van het

Veterinair Tuchtcollege (2002/21)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 17 april 2003, verzonden op

18 april 2003, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift van 18 mei 2003, bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen op 21 mei 2003, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 18 juni 2003, bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen op 23 juni 2003, heeft appellant aangegeven op welke gronden zijn beroep berust.

Beklaagde heeft bij brief van 10 juli 2003 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 30 september 2003. Bij die gelegenheid hebben appellant en beklaagde hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   De hond van appellant, een teckel geboren op 1 juni 1995 en genaamd Pinkel, raakte op 6 februari 2002 acuut verlamd (paralyse posterior).

2.2   Op 7 februari heeft de eigen dierenarts de hond doorverwezen naar Z (hierna: de Kliniek).

2.3  Beklaagde heeft op 8 februari 2002 bij de hond van appellant een operatie  (Hernilaminectomie ter hoogte van L1 - L2 aan de rechterzijde) verricht voor een thoracolumbale hernia.

2.4  Bij de operatie zijn afdekdoeken met plakranden gebruikt (disposable doekenset).

2.5  Bij de onderhavige ingreep is bipolaire coagulatie toegepast. Er zijn bij deze methode geen aardklemmen nodig en evenmin een aardplaat.

2.6  Beklaagde is van 9 februari 2002 tot 17 februari 2002 in verband met vakantie afwezig geweest.

2.7  Op 11 februari 2002 heeft W aan appellant verzocht om de hond op te komen halen. Voor de verzorging thuis heeft zij mondelinge en schriftelijke instructies gegeven.

2.8  In zijn bij de klacht gevoegde ongedateerde verklaring schrijft V, door appellant geraadpleegd voor een second opinion, onder meer:

'Op zondag 24 februari werd ik geconsulteerd door de heer X. De heer X vroeg aan mij een second opinion te geven over zijn hondje Pinkeltje (……)

Bij aankomst (thuis) bleek het hondje totaal overstuur te zijn en bij nader onderzoek zaten er in het perineale gebied, op acht en vier uur, twee gaten van ieder een diameter van twee cm en een diepte van een cm (……) Mijns inziens kunnen deze twee wonden niet ontstaan zijn door doorliggen, zeker niet binnen twee dagen zoals gesuggereerd werd. Naar mijn, bescheiden, mening kunnen deze laesies eventueel wel ontstaan zijn door necrose met de daarop volgende demarcatie na verbranding op de plaats waar de doekklemmen vast zaten aan de patiënt doordat het aarden niet adequaat was gebeurd.'

2.9  T, eveneens voor een second opinion geraadpleegd,  schrijft in haar bij de klacht gevoegde ongedateerde verklaring onder meer:

'Op maandag 11 februari 2002 heb ik een bezoek gebracht bij de familie X (…….) Wat me wel verontrustte, was enerzijds het enorm gestresste diertje, maar vooral toch ook de flinke door de dierenarts van de faculteit diergeneeskunde, genoemde 'doorligplekken'. Bovengenoemde plekken bevonden zich geheel symmetrisch, met rechthoekige vormen op de caudale zijde van achterhand, vrij hoog, wat boven het tuber coxae. De omvang was zo'n 3 bij 2 cm en bijna 1 cm diep. De wonden waren donkerrood/bruin en droog. De eigenaar heeft daar overigens, 4 dagen later foto's van genomen (…..) De plekken zitten namelijk behoorlijk hoog, en bij thuiskomst niet op de plaats waar de hond de grond raakt.'

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klager heeft ten eerste aangevoerd dat hij aan beklaagde duidelijk heeft gemaakt dat hij van een operatie af wilde zien als de prognose niet gunstig was. Beklaagde heeft gesteld dat hij er klager meer dan eens op heeft gewezen dat de prognose gereserveerd was en dat hij tegenover klager zeker geen percentage voor de kans van slagen heeft genoemd.

Het College stelt vast dat de verklaringen van partijen elkaar op dit punt tegenspreken. Nu uit andere feiten en omstandigheden niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid welke verklaring voor juist dient te worden gehouden, dient de klacht op dit punt, volgens vaste jurisprudentie van het College, ongegrond te worden verklaard.

5.3.

Niet in geding is dat de chirurgische ingreep op zich zelf goed is verricht. Partijen verschillen echter van mening over de oorzaak van het ontstaan van twee wonden op de achterhand van de hond. Klager heeft gesteld dat de wonden brandwonden zijn, die het gevolg waren van het gebruik van aardeklemmen en een aardplaat voor de afvloeiing van elektriciteit bij de operatie. Klager heeft dit in verband met een verklaring van V, zoals deels weergegeven onder 4.8. overgelegd, en een verklaring van T, waarvan een deel is weergegeven onder 4.9.

Beklaagde heeft weersproken dat er sprake zou zijn van brandwonden aanvoerende dat bij neurochirurgische ingrepen in de Kliniek disposable doekensets worden gebruikt, die worden vastgezet door middel van plakranden en niet met klemmen en dat altijd bipolaire coagulatie wordt toegepast, een methode waarbij geen aardklemmen en geen aardplaat nodig zijn. Beklaagde heeft er ook op gewezen dat de plaats van de wonden er op duidt dat sprake is geweest van decubitus en niet van brandwonden. Beklaagde heeft de juistheid van de verklaringen van V en van T bestreden.

Het College overweegt dat de verklaring van Vdoor beklaagde zowel in de stukken als ter zitting afdoende is weersproken.

T heeft in haar verklaring gesteld dat de plaats waar de wonden zich bevonden het onwaarschijnlijk maakt dat sprake zou zijn van doorligplekken. Het College heeft ter zitting, met klager en beklaagde de door klager overgelegde foto's beoordeeld en vastgesteld dat op deze foto's de hond op zijn rug ligt, ondersteund door een arm.

Dit betekent dat de wonden zich onder de staart bevinden, dus ter hoogte van de zitbeen knobbels (tubera ischiadica) en niet, zoals T heeft gesteld, iets hoger dan de tuber coxae (heupbeen). Dit is een voorkeursplek voor het ontstaan van decubitus.

Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat de beklaagde gevolgd kan worden in zijn stelling dat sprake is van decubitus.

5.4.

Partijen verschillen van mening over het tijdstip waarop de wonden zijn ontstaan. Klager stelt dat er al sprake was van wonden toen hij de hond in de Kliniek op kwam halen. Beklaagde heeft dit bestreden. Het College overweegt, dat, wat hier ook van zij, onweersproken vaststaat dat beklaagde op 9 februari 2002 met vakantie is gegaan en dus de laatste dagen voor het ontslag op

11 februari 2002 niet aanwezig was. Voorts is het College op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot de conclusie gekomen dat beklaagde tijdig voorzorgen heeft genomen om, zo mogelijk, decubitus te voorkomen en ook goede instructies voor de verzorging heeft achtergelaten.

5.5.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden."

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1    Beklaagde stelt in zijn verweerschrift de vraag aan de orde of appellant kan worden ontvangen in zijn beroep. Hij stelt hiertoe -samengevat- dat appellant pas op 23 juni 2003 een beroepschrift heeft ingediend, dat, zoals vereist wordt in het bepaalde in artikel 37, lid 2, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, met redenen is omkleed, derhalve niet binnen twee maanden na  de dag van verzending van de aangetekende brief van de secretaris van het Veterinair Tuchtcollege, waarbij afschrift van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege is verzonden. Beklaagde is van mening dat de op 21 mei 2003 bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen brief van appellant, waarin uitsluitend staat dat hij beroep aantekent tegen de onderhavige beslissing van het Veterinair Tuchtcollege, op grond van genoemd wetsartikel niet aangemerkt kan worden als een beroepschrift.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde niet uitsluit dat een appellant gelegenheid wordt geboden een verzuim bij de tijdige indiening van zijn beroep te herstellen binnen een door het Veterinair Beroepscollege te bepalen termijn. In het algemeen behoort zodanige gelegenheid ook te worden geboden, alvorens een justitiabele in zijn bezwaar of beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dat geen termijn is bepaald voor aanvulling van de gronden, vormt op zich geen reden een appellant de gelegenheid daartoe te onthouden. Dit geldt zeker in het onderhavige geval waarin die aanvulling, gedateerd op 18 juni 2003, is ontvangen op maandag 23 juni 2003, zijnde enkele dagen na het verstrijken van de beroepstermijn op 18 juni 2003.

Evenmin staat aan de ontvankelijkheid in de weg dat, naar beklaagde heeft aangevoerd, appellant heeft nagelaten bewijs voor zijn stellingen aan te dragen. Immers, een zodanig verzuim, dat slechts na een inhoudelijke beoordeling kan worden vastgesteld, staat aan de behandeling van het beroep niet in de weg.

4.2    Appellant stelt als grief tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

-samengevat- het volgende.

Omdat het hem, appellant, bekend is dat bij een operatie zoals zijn hond heeft ondergaan, gebruik gemaakt wordt van elektrische stroom en dat, om de stroom te aarden, gebruik wordt gemaakt van aardklemmen, die rond het periniale gebied worden aangebracht om de elektrische lading af te laten vloeien, en voorts omdat W, verbonden aan de Kliniek, geadviseerd heeft gebruik te maken van een zalf, genaamd 'Sudo', die volgens haar goed schijnt te helpen bij brandwonden, komt hij tot de conclusie dat de wonden in het periniale gebied van de hond alleen kunnen zijn ontstaan door verbranding.

Hij heeft hierbij nog opgemerkt, dat bij de operatie (onervaren) studenten betrokken zijn geweest.

Voorts verwijst appellant in dit verband naar de bovenvermelde verklaringen van

V en T .

Beklaagde stelt -samengevat-, dat bij de onderhavige operatie een methode is toegepast, waarbij geen aardklemmen en geen aardplaat nodig zijn, dat de onderhavige operatie is verricht door hem zelf als chirurg, daarbij geassisteerd door W, dierenarts en specialist-in-opleiding chirurgie, en dat daarbij geen chirurgie co-assistenten aanwezig zijn geweest. Hij heeft een brief van 7 juli 2003 van W overgelegd, waarin zij verklaart, dat zij niet heeft gesproken over brandwonden in de zin van wonden ontstaan door verbranding maar over schuurplekken, die aanvoelen als 'branderige' plekken, en dat het gebruik van 'Sudo'-crème voor de behandeling van dergelijke plekken is geïndiceerd.

4.3    Het Veterinair Beroepscollege overweegt, dat door appellant geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd, die aantonen dat het door beklaagde en in samenhang daarmee het door W in haar bovengenoemde brief gestelde niet juist kan zijn. Ook overigens bestaat er geen grond om de juistheid van het door beklaagde als hierboven onder 4.2 weergegeven gestelde in twijfel te trekken.

De conclusie moet derhalve zijn dat de onder 4.2 weergegeven grief van appellant feitelijke grondslag mist en geen afbreuk kan doen aan hetgeen het Veterinair Tuchtcollege zoals hierboven onder 5.3 en 5.4 weergeven heeft overwogen.

4.4    Eerst in beroep heeft appellant gesteld dat als gevolg van de operatie zijn hond enige tijd nadien is overleden. Naar appellant ter zitting heeft toegelicht is dit verwijt van gevoelsmatige aard en is hij hierin wellicht te ver gegaan.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat dit verwijt, dat geen deel uitmaakte van zijn klacht bij het Veterinair Tuchtcollege, de hiervoor in paragraaf 4.3 getrokken conclusie niet anders maakt.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. M.J. Kuiper,

mr. N.J. van der Lee, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. P.J. Goedhart (dierenarts) in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris mr. C.M. Lubbers en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 18 mei 2004 in het openbaar uitgesproken.

Secretaris                                                                              Voorzitter