ECLI:NL:TDIVBC:2004:22 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2004/07

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2004:22
Datum uitspraak: 16-12-2004
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2004/07
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling koe met trommelzucht.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 04/07

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 12 februari 2004 van het

Veterinair Tuchtcollege (2003/13)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 12 februari 2004, verzonden op 13 februari 2004, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift van 5 april 2004 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 17 mei 2004 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2004. Bij die gelegenheid heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht. Beklaagde heeft een bericht van verhindering gestuurd.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 5 november 2002 is beklaagde door appellant te hulp geroepen, toen deze een koe met trommelzucht in de wei had aangetroffen. De koe stond op stal toen beklaagde arriveerde en stond met de kop door het voerhek toen beklaagde het dier ging behandelen.

2.2   Beklaagde heeft de koe Buscopan toegediend en heeft de koe vervolgens gesondeerd. De sonde ging ver naar binnen, hoewel het sonderen moeilijk ging; er kwam geen lucht of schuim naar buiten. 

2.3   Beklaagde heeft bij een tweede poging getracht de sonde verder in de slokdarm in te brengen. Ook bij deze poging kwam geen lucht of schuim naar buiten. De koe is na deze tweede poging gevallen, met de kop nog in het voerhek.

2.4   Beklaagde heeft een Bufftrocard uit de auto gehaald en heeft de koe gestoken, waarna enig schuim, maar vooral lucht naar buiten kwam. De koe is ter plekke overleden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Klager heeft gesteld dat de dood van de koe is veroorzaakt omdat het dier, nadat het op wens van beklaagde was vastgezet aan het voerhek, zich aan voormeld voerhek heeft opgehangen. Beklaagde heeft deze stelling bestreden, aanvoerend dat hij klager niet heeft geadviseerd om de koe aan het voerhek vast te zetten, maar klager slechts heeft verzocht een halster te halen. Volgens beklaagde heeft de koe zich zelf vastgezet in het hek. Overigens is beklaagde van mening dat de dood van de koe niet is veroorzaakt door afsluiting van de trachea door het voerhek, maar door de sterk toegenomen druk van de pens op de thorax.

Het College stelt vast dat de verklaringen van partijen omtrent de vraag of beklaagde heeft geadviseerd de koe aan het voerhek vast te zetten elkaar tegenspreken. Niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden beoordeeld welk van beide verklaringen voor juist moet worden gehouden. Daaruit vloeit voort dat de feiten op dit punt niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie van het College wordt in zo’n geval het betreffende onderdeel van een klacht ongegrond verklaard. Overigens acht het College de beantwoording van de vraag of beklaagde al dan niet heeft geadviseerd de koe aan het voerhek vast te zetten niet van groot belang. Het College is van oordeel dat de verklaring die beklaagde heeft gegeven voor het overlijden van de koe aannemelijk is.

5.3.

Met betrekking tot het gebruik van de sonde overweegt het College als volgt. Het steken van een koe kan grote risico’s meebrengen. Het was dus veterinair niet onjuist om als eerste handeling de sonde te gebruiken. Klager heeft overigens ook niet aangevoerd dat de eerste poging om te sonderen veterinair onjuist was. Volgens klager had beklaagde echter terstond na het mislukken van de eerste poging de sonde in te brengen, tot steken over moeten gaan. Het College is van oordeel dat het, gelet op het feit dat bij een koe met trommelzucht zeer snel gehandeld moet worden, beter was geweest als beklaagde geen tweede poging tot sonderen had gedaan, maar de koe direct had gestoken. Dit weegt echter niet zo zwaar dat beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Het College overweegt voorts dat het juist is geweest de pens te openen, al was het helaas te laat. Bij een snel slechter wordende patiënt is zulks echter niet altijd te vermijden. Ook hier is derhalve naar het oordeel van het College een tuchtrechtelijk verwijt niet op zijn plaats.

5.4.

De conclusie uit al het voorgaande is dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij van mening blijft dat beklaagde heeft opgedragen de koe met de kop door het voerhek te zetten. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat de koe na de tweede poging tot sonderen viel, terwijl de kop in het voerhek zat, en dat zijn vader direct constateerde dat het licht uit de ogen van de koe ging. De vader van appellant zou beklaagde, die naar de auto liep om de trocard te halen, hebben nageroepen dat dit niet meer nodig was.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de omstandigheid dat de koe na het vallen snel overleed, volgens appellant zelfs direct nadat de koe was gevallen, er op wijst dat de koe al in dusdanig slechte conditie was dat deze al in agonie verkeerde. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat de slechte conditie als gevolg van trommelzucht - en niet de omstandigheid dat de koe met de kop in het voerhek stond - tot de dood van de koe heeft geleid. Het Veterinair Beroepscollege overweegt daarbij dat appellant en zijn vader niet meer hebben getracht de kop van de koe omhoog te houden, nadat deze was gevallen.

Op grond van het voorgaande doet de vraag of beklaagde al dan niet heeft opgedragen de koe met de kop door het voerhek te zetten niet meer ter zake.

4.2   Appellant heeft vervolgens gesteld dat hij nog immer van mening is dat beklaagde de koe had moeten steken, direct nadat hij eenmaal getracht had de koe te sonderen. Het Veterinair Beroepscollege overweegt hieromtrent als volgt.

Zoals ook het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen brengt het steken van een koe veterinaire risico’s met zich mee. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het veterinair juist is om een koe met trommelzucht in eerste instantie te sonderen.

Ten aanzien van de tweede poging tot sonderen van de koe van appellant oordeelt het Veterinair Beroepscollege, dat het direct steken van de koe na de eerste poging tot sonderen veterinair niet onjuist zou zijn geweest, doch dat de tweede poging tot sonderen evenmin veterinair onjuist is geweest, te minder nu de sonde reeds voorhanden was en de trocard nog uit de auto gehaald moest worden. Daarbij komt dat van een koe met trommelzucht niet onmiddellijk is vast te stellen in welk stadium van het ziekteproces het dier zich bevindt. In het algemeen mag ervan worden uitgegaan dat het niet op enkele minuten aankomt. De tijdwinst van het achterwege laten van een tweede poging tot sonderen is derhalve niet van dien aard dat daarmee het leven gered zou kunnen worden van een koe die al in een vergaand stadium in het proces van trommelzucht verkeert, zoals in het onderhavige geval kennelijk aan de orde bleek te zijn.

Het beroep treft derhalve geen doel.

4.3   Voorzover appellant nog van mening is dat zijn schade gecompenseerd zou moeten worden, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde 1990 het Veterinair Beroepscollege alleen dan kan oordelen over een eventueel toe te kennen schadevergoeding, indien wordt overgegaan tot het opleggen van de maatregelen geldboete of een schorsing. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. G. van der Wiel,

mr. J.M. Willlink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 16 december 2004 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris