ECLI:NL:TDIVBC:2004:21 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2004/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2004:21
Datum uitspraak: 29-09-2004
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2004/06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen onmiddellijke behandeling hond na twee telefoongesprekken, waarin aangegeven dat hond last had van diarree en braken.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 04/06

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 15 januari 2004 van het

Veterinair Tuchtcollege (2002/28)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 15 januari 2004, verzonden op 16 januari 2004, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante.

Appellante heeft bij beroepschrift van 12 maart 2004 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft, ondanks daartoe herhaalde malen in de gelegenheid gesteld, niet op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 6 september 2004. Bij die gelegenheid hebben appellante en namens beklaagde Z, directeur van de kliniek  te B, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   In de avond en nacht van 27 op 28 oktober 2001 heeft appellante twee keer telefonisch contact gehad met de kliniek  in B, om hulp te krijgen voor haar hond Ivory, een op 1 februari 1993 geboren Samojeed. De hond had last van diarree en braken.

2.2   Appellante is bij de twee telefoongesprekken  geadviseerd om de situatie nog even aan te zien. Toen de hond in de vroege ochtend alleen nog donkerrood bloederige diarree had, is appellante direct, zonder nader telefonisch overleg, naar de kliniek  gegaan, alwaar door een praktijkgenote van beklaagde tevergeefs is getracht om het leven van de hond te redden.

2.3   Met appellante is afgesproken dat de kliniek  de stoffelijke resten van de hond van appellante op de daarop volgende maandagochtend zou laten overbrengen naar de Faculteit voor Diergeneeskunde te Utrecht voor pathologisch onderzoek. Toen op dinsdag bleek dat deze afspraak niet was nagekomen, heeft appellante zelf zorggedragen voor het vervoer van haar hond naar Utrecht.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

Alvorens de zaak inhoudelijk te beoordelen, zal het College ingaan op de vraag van beklaagde, zoals verwoord onder 3.3.

Beklaagde heeft ter zitting nadrukkelijk gesteld dat het haar niet duidelijk is waarom zij is betrokken in een tuchtprocedure. Het College overweegt hierover als volgt. Klaagster heeft gesteld dat zij in de nacht van 27 oktober 2001 tweemaal telefonisch om hulp heeft gevraagd aan een medewerker, dan wel medewerkers van de kliniek  te B. Vast staat dat beklaagde, samen met een assistent, die nacht dienst deed en dat de hond in de vroege ochtend van 28 oktober 2001 in zorgwekkende toestand naar de kliniek is gebracht, daar is behandeld en is overleden. Het behoort tot de verantwoordelijkheden van het College om wanneer een klacht wordt ingediend over diergeneeskundig handelen, de feiten te onderzoeken en, zo het mogelijk is deze met voldoende zekerheid vast te stellen, te beoordelen of in dit geval met de vereiste veterinaire zorgvuldigheid werd gehandeld. Anders dan beklaagde wellicht meent kan het behandelen van een zaak ter zitting zeker bijdragen aan het vaststellen van de feiten. Het College tekent hier overigens wel bij aan dat gebleken is dat klaagster mede tot het indienen van een klacht is overgegaan omdat de manager van de kliniek weinig bereidheid heeft vertoond om openheid te verschaffen na het overlijden van de hond.

5.2.

Het College heeft in dit verband derhalve allereerst te onderzoeken of voldoende aannemelijk is dat beklaagde tijdens de betreffende nachtdienst telefonisch contact heeft gehad met klaagster. Het College overweegt hierover als volgt. Klaagster heeft aangevoerd dat zij tweemaal met een vrouw heeft gesproken. Op grond van de verklaring van 9 december 2003 acht het College het echter voldoende aannemelijk, dat klaagster éénmaal met de assistent heeft gesproken. De inhoud van dit gesprek kan echter aan beklaagde niet worden aangerekend. Klaagster heeft gesteld dat zij twee telefoongesprekken heeft gevoerd. Beklaagde heeft aangevoerd dat zij zich van een telefoongesprek niets kan herinneren. Dit zo zijnde, moet het College tot de conclusie komen dat niet met voldoende zekerheid vastgesteld kan worden of beklaagde al dan niet telefonisch contact heeft gehad met klaagster en, indien dit wel het geval zou zijn of het dan het eerste of het tweede telefoongesprek geweest is. Volgens vast jurisprudentie wordt (een onderdeel van) een klacht ongegrond verklaard als de feiten niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Hieruit volgt dat de vraag of beklaagde al dan niet telefonisch het juiste advies heeft gegeven buiten beschouwing dient te blijven.

5.3.

De klacht heeft tenslotte betrekking op de nalatigheid van de medewerkers van de kliniek inzake het vervoer van het stoffelijk overschot van de hond naar Utrecht. Alleen reeds omdat niet vast te stellen is, of dit onder de verantwoordelijkheid van beklaagde viel, kan dit onderdeel van de klacht niet slagen. Overigens vallen, volgens vaste jurisprudentie, handelingen dan wel nalatigheden met betrekking tot stoffelijke resten van dieren, ten principale niet onder de reikwijdte van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Dit is slechts anders al het algemeen belang in het geding is en daarvan is in dit geval niet gebleken.

5.4.

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1    Appellante stelt in haar beroepschrift dat haar klacht is gericht tegen vier personen, te weten tegen mevrouw W, destijds Kliniekmanager, tegen beklaagde en de heer V, omdat zij degenen zouden zijn geweest die in de bewuste nacht dienst hadden, en tenslotte tegen degene die verantwoordelijk was voor het laten overbrengen van haar overleden hond naar Utrecht voor pathologisch onderzoek.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van deze stelling van appellante, zoals het appellante ook heeft voorgehouden ter zitting, dat het onderhavige beroep beperkt dient te blijven tot de klacht zoals deze is ingediend tegen beklaagde, nu de in het onderhavige beroep bestreden uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege slechts ziet op de klacht zoals die is gericht tegen beklaagde.

4.2   Appellante stelt ten aanzien van de klacht tegen beklaagde, dat zij zich bij de twee telefoongesprekken heeft geconcentreerd op de inhoud, zodat het niet zo vreemd is dat zij zich niet kan herinneren met een vrouw of met een man te hebben gesproken. Zij stelt dat zij zeer duidelijk is geweest over de ernst van de situatie, maar dat op haar vraag of het nodig was om langs te komen is geantwoord, dat zij het even aan moest zien omdat het heerste. Appellante stelt dat zij niet twee keer gebeld zou hebben, indien de situatie niet zo ernstig zou zijn geweest.

De gemachtigde van beklaagde, Z, stelt namens beklaagde dat beklaagde zich niets kan herinneren van een telefoongesprek met appellante. Z heeft verder verklaard dat zij beklaagde kent als een zeer bevlogen dierenarts, die dieren al snel naar de praktijk laat komen voor nader onderzoek, zodat zij zich niet kan voorstellen dat beklaagde gezegd zou hebben dat appellante niet mocht langskomen. Voorts heeft Z verklaard dat telefoontjes in eerste instantie worden beoordeeld door assistenten, die op basis van een aantal standaardvragen vaststellen of er sprake is van spoed dan wel of er tot de volgende ochtend gewacht kan worden met een bezoek aan de kliniek. De telefoon wordt dus nooit door een dierenarts opgenomen; alleen bij twijfel omtrent de ernst van de situatie wordt ruggespraak gehouden met een dierenarts. Appellante heeft ter zitting verklaard dat daarvan geen sprake is geweest. Zij heeft alleen met de persoon gesproken die de telefoon ook aannam. Deze heeft geen ruggespraak met een andere persoon gehouden.

Z heeft namens de kliniek  op de zitting van 6 september 2004 uitdrukkelijk gemeld dat betreurd wordt dat de identiteit van de persoon of personen die appellante in de nacht van 27 op 28 oktober 2001 te woord heeft/hebben gestaan na zoveel tijd niet meer te achterhalen is. Zij heeft ook aan appellante excuses aangeboden voor de gang van zaken bij het (uitblijven van tijdig) vervoer van de hond naar de patholoog in Utrecht.

4.3   Het Veterinair Beroepscollege zal eerst nagaan of kan worden vastgesteld of beklaagde in de nacht van 27 op 28 oktober 2001 de gesprekspartner van appellante is geweest.

Weliswaar zou uit de hierboven weergegeven verklaring van Z  ter terechtzitting op 6 september 2004 volgen dat  beklaagde niet de gesprekspartner van appellante kan zijn geweest , maar dit is slecht te rijmen met de verklaring die beklaagde zelf op de zitting bij het Veterinair Tuchtcollege heeft afgelegd: bij die gelegenheid heeft zij namelijk verklaard wat zij gewoonlijk vroeg en adviseerde als zij – het Veterinair Beroepscollege begrijpt: tijdens haar werk in de kliniek - telefonisch werd benaderd. Zij heeft bij die gelegenheid ook nog verklaard dat het niet onmogelijk was dat zij gezegd zou hebben dat “het heerst”.

Echter is ook niet in voldoende mate vast te stellen dat beklaagde in die nacht wel de gesprekspartner van appellante is geweest.

Dat is deels een gevolg van de omstandigheid dat appellante niet heeft onthouden op welk tijdstip zij naar de kliniek heeft gebeld en wie haar gesprekspartner toen was. Zij weet zelfs niet of dit een man of een vrouw is geweest. Dit is te verklaren doordat zij zich in de gegeven situatie, gezien haar zorgen over de toestand van haar hond, slechts op de inhoud van het gesprek heeft geconcentreerd. Anderzijds is de onduidelijkheid over de persoon die appellante te woord heeft gestaan mede toe te schrijven aan het feit dat door de kliniek niet volledig is meegewerkt aan het verzoek van appellante om aan haar – mogelijk toen nog beschikbare – gegevens te verstrekken.

Nu niet is komen vast te staan dat appellante in een van de twee gesprekken die zij in de nacht van 27 op 28 oktober 2001 heeft gevoerd met de kliniek  te B, daarbij beklaagde heeft gesproken, kan een advies als door appellante gesteld reeds daarom niet aan beklaagde worden toegerekend.

Het beroep kan dan ook niet slagen.

Gelet op de verklaring van appellante ter terechtzitting in hoger beroep, dat bij het eerste telefoongesprek sprake was van braken en diarree waarin enkele druppels bloed voorkwamen en bij het tweede telefoongesprek sprake was van hevig braken, maar (nog) niet van ernstig bloedverlies bij de diarree, merkt het Veterinair Beroepscollege ten overvloede op, dat het aan appellante tot tweemaal toe gegeven advies om de hond te laten vasten en de situatie nog even aan te zien in die omstandigheden op zich niet onjuist voorkomt.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.  

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. I.M. Davids,

mr. L.E. de Brauw-Huydecoper, drs. P.J. Goedhart (dierenarts) en drs. N.H. Lieben (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 29 september 2004 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris