ECLI:NL:TDIVBC:2003:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2002/09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2003:8
Datum uitspraak: 21-10-2003
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2002/09
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Keuring paard voor aankoop.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 02/09

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 21 februari 2002 van het

Veterinair Tuchtcollege (2001/38)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 21 februari 2002, verzonden op  22 februari 2002, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te A (hierna te noemen klager), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan appellant de maatregel van een berisping, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, opgelegd.

Appellant heeft bij beroepschrift van 17 april 2002 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klager heeft bij brief van 12 mei 2002 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 11 november 2002. Bij die gelegenheid hebben appellant, vergezeld van een praktijkgenoot en klager, vergezeld van zijn echtgenote, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Bij overeenkomst van 4 november 2000 heeft klager het paard Kaliber, een negen jaar oude ruin, van Z uit B gekocht voor een bedrag van fl. 11.500,-.

2.2   In november is ten behoeve van de koop een rapport opgemaakt door dierenarts W. Deze heeft alleen een algemeen onderzoek gedaan. De conclusie van het rapport luidt dat het paard gezond is en dat er geen verdenking op het bestaan van ondeugden is.

2.3   Op 9 december 2000 heeft V, collega van appellant, het paard gezien in het pension waar het sinds 2 december 2000 verbleef. Hij constateerde een lichte kreupelheid aan het rechter achterbeen.

2.4   Op 12 december 2000 is het paard in de kliniek door appellant onderzocht. Hij heeft het paard op verschillende ondergronden laten lopen. Appellant kon geen kreupelheid constateren. Hij heeft geen buigproef gedaan en ander nader onderzoek achterwege gelaten.

2.5    Op 15 februari 2001 heeft dierenarts U van Dierenkliniek U te C aan het linker voorbeen van Kaliber een afwijking aan de sesambeentjes klasse vier gevonden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard Kaliber, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, dan wel of hij op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van hem als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht en dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstig schade heeft kunnen ontstaan.

5.2.

De klacht die gericht is tegen beklaagde, betreft het onderzoek dat door beklaagde op 12 december 2000 in de kliniek is verricht. Klager stelt, kort gezegd, dat beklaagde, hoewel hem was medegedeeld dat het onderzoek (mede) werd gevraagd om vast te kunnen stellen of sprake was van een verborgen gebrek, zodat het paard aan de verkoper had kunnen worden teruggegeven, heeft nagelaten een volledig onderzoek te verrichten. Beklaagde meent dat hij het paard uitsluitend had te onderzoeken op kreupelheid aan het rechter achterbeen. De afwijking aan de sesambeentjes klasse vier is door dierenarts U gevonden in het linker voorbeen. Aan dit been is het paard nooit kreupel geweest.

5.3.

Het College overweegt met betrekking tot voornoemd onderzoek als volgt.

Op grond van artikel 7:17, eerste lid, van het Nieuw Burgerlijk Wetboek dient een afgeleverde zaak aan de overeenkomst te beantwoorden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst, indien zij niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede die eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. Deze regeling vervangt de bepalingen omtrent de verborgen gebreken van het oude Burgerlijke Wetboek. Ontbinding van de koopovereenkomst wegens een verborgen gebrek was, op grond van jurisprudentie, mogelijk binnen een termijn van zes weken. Die termijn van zes weken geldt ook onder het nieuwe recht.

5.4.

Een afwijking aan sesambeentjes klasse vier leidt ertoe dat het betreffende paard niet geschikt is om te worden uitgebracht in dressuurwedstrijden, als door klager bedoeld. Het College stelt vast dat de koop van het paard Kaliber, gelet op de omstandigheid dat de koop was gesloten op 4 november 2000 en dat het onderzoek door beklaagde plaats vond op 12 december 2000, nog ongedaan had kunnen worden gemaakt als beklaagde dit onderzoek volledig had uitgevoerd.

5.5.

Op grond van het voorgaande komt het College tot de conclusie dat beklaagde, die op de hoogte was van de voorgeschiedenis van het paard en wist dat klager de koop ongedaan wilde maken, alsmede dat de heer Z hier ook over geïnformeerd was en dat zijn collega V op 9 december 2000 wel kreupelheid had opgemerkt, of in ieder geval van een en ander redelijkerwijze op de hoogte had kunnen zijn, een volledig onderzoek had moeten doen. Beklaagde heeft echter het algemeen onderzoek onvolledig gedaan, zo heeft hij bijvoorbeeld geen buigproeven uitgevoerd. Röntgenologisch onderzoek heeft hij geheel achterwege gelaten, terwijl dit bij het betrokken paard, gelet op de anamnese wel noodzakelijk was.

Het College acht de klacht derhalve gegrond. Het College is van oordeel dat op te leggen maatregel een berisping, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde 1990, dient te zijn.

5.6.

Voorzover klager vraagt om toekenning van een schadevergoeding merkt het College op dat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 geen plaats is voor het toekennen van schadevergoeding bij het opleggen van de maatregel van berisping. Daartoe dient desgewenst de civiele weg van schadevergoeding bewandeld te worden.

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant heeft aangevoerd (-) dat hij op 12 december 2000 geen nader onderzoek heeft gedaan, omdat het paard geen kreupelheid vertoonde,

(-) dat de constatering op 15 februari 2001 van sesambeentjes klasse 4 slechts iets zegt over de kans op kreupelheid en (-) dat deze constatering geen reden is voor antedatering van een duidelijke kreupelheidsdiagnose op 12 december 2000.

Klager heeft gesteld (-) dat hij op 12 december 2000 heeft gezegd dat het paard met grote regelmaat kreupel was en dat er onderzoek moest worden gedaan in verband met een eventueel ongedaan te maken koop, (-) dat een sesambeen klasse 4 reden is voor afkeuring en (-) dat het paard tussen 12 december 2000 en 15 februari 2001 kreupel bleef.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat, hoewel het paard van klager verschijnselen van kreupelheid had vertoond voor 12 december 2000, er geen kreupelheid door appellant werd geconstateerd bij het onderzoek op 12 december 2000. Voorts wordt vastgesteld dat klager appellant niet heeft verzocht foto’s te maken. Dit heeft klager overigens evenmin gedaan bij het onderzoek voorafgaand aan de koop. Tenslotte stelt het Veterinair Beroepscollege vast dat appellant klager heeft gezegd dat hij terug mocht komen als het paard weer verschijnselen van kreupelheid zou vertonen.

Anders dan het Veterinair Tuchtcollege, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat gezien de bevindingen voornoemd onderzoek, het veterinair gezien voor appellant toen niet geboden was over te gaan tot nader onderzoek, maar dat appellant redelijkerwijs kon besluiten om eventueel nader onderzoek uit te stellen tot een moment waarop het paard van klager weer kreupelheid zou gaan vertonen. Pas dan immers, bestaat de mogelijkheid het oorzakelijk verband tussen een eventueel te vinden afwijking en kreupelheid vast te stellen, hetgeen in onderhavige zaak essentieel is. Dat het paard voor 12 december 2000 kreupelheid heeft vertoond en dat praktijkgenoot V lichte kreupelheid aan het rechter achterbeen heeft geconstateerd doet daar niet aan af.

4.3   Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het op klagers weg had gelegen om naar appellant terug te keren, zodra het paard weer kreupelheid ging vertonen. Klager is echter niet meer naar appellant teruggekeerd, maar heeft zich, overigens pas twee maanden later, gewend tot een dierenarts van een andere dierenartsenpraktijk. Appellant heeft derhalve niet de gelegenheid gehad om na 12 december 2000 op basis van nader onderzoek een diagnose te stellen.

4.4   De resultaten van het door dierenarts U op 15 februari 2001 verrichte onderzoek voegen aan hetgeen voor de beoordeling van deze zaak van belang is, geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden toe, en doen derhalve niet af aan de hiervoor weergegeven opvattingen van het Veterinair Beroepscollege. De constatering door deze dierenarts inzake sesambeentjes klasse 4 in het linker voorbeen, toont niet aan dat deze afwijking reeds bestond ten tijde van het onderzoek door appellant op 12 december 2000. De bevindingen van het onderzoek door dierenarts U bieden geen grond aan de opvatting dat appellant bij zijn onderzoek relevante diergeneeskundige zaken over het hoofd heeft gezien.

Het Veterinair Beroepscollege neemt daarbij in overweging dat het onderzoek door dierenarts U twee maanden later plaats heeft gevonden dan het onderzoek door appellant.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd, alsmede dat de klacht dient te worden afgewezen.

Het Veterinair Beroepscollege doet, op grond van het bepaalde in artikel 37, vierde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, de zaak zelf af op na te melden wijze.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart het beroep gegrond

·        vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, met inbegrip van de maatregel welke bij deze uitspraak is opgelegd.

·        verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. H.C. Cusell, mr. I.M. Davids, drs. C.J.M. Manders (dierenarts), drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 21 oktober 2003 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                      w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris