ECLI:NL:TDIVBC:2003:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 02-05

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2003:4
Datum uitspraak: 21-03-2003
Datum publicatie: 16-10-2013
Zaaknummer(s): VB 02-05
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Pony met krampkoliek

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 02/05

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 21 februari 2002 van het

Veterinair Tuchtcollege (2000/97)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 21 februari 2002, verzonden op 22 februari 2002, gedeeltelijk gegrond verklaard de klacht van X, wonende te   A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de pony van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen. Het Veterinair Tuchtcollege heeft op die grond aan beklaagde de maatregel van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (hierna: WUD), opgelegd.

Appellant heeft bij beroepschrift van 13 maart 2002 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 28 mei 2002 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 3 februari 2003. Met voorafgaand bericht zijn zowel appellant als beklaagde niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 19  juli 2000 is beklaagde bij de pony Dancer van appellant geroepen. Het dier had krampkoliek en reageerde op elke actie met springen, bokken en steigeren. Beklaagde besloot intraveneus het middel Quadrisol toe te dienen in de linker halsader. Beklaagde trachtte dit te doen met de naald op de gevulde spuit, maar bij verschillende pogingen om de halsader aan te prikken sprong het dier telkens op. Beklaagde nam de spuit in de mond en trachtte eerst de naald in de halsader te krijgen. Ook hierbij steigerde de pony meerdere malen, waardoor de naald uit de hals op de grond viel. Uiteindelijk is het gelukt om de Quadrisol intraveneus  toe te dienen. De pony stond in de buitenbak, hoewel er een stal aanwezig was.

2.2   Op 20 juli 2000 heeft Z, praktijkgenoot van beklaagde, de pony onderzocht en een zwelling aan de hals op de plek van de injectie geconstateerd. Z heeft antibiotica en een scherpe zalf achtergelaten. Op 22 juli 2000 heeft Z nogmaals de pony bekeken, maar geen verdere actie noodzakelijk geacht.

2.3   Op 25 juli 2000 heeft dierenarts W de pony onderzocht en medicijnen voorgeschreven. De pony is daarna goed hersteld.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van klagers pony, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Het College overweegt met betrekking tot de begrenzing van dit geding, dat de klacht is gericht tegen beklaagde, Y. Het handelen van Z is in deze uitspraak slechts ter volledigheid weergegeven.

5.3.

Het College overweegt voorts dat door beklaagde is aangevoerd dat de ontsteking van Dancers linker Vena Jugularis veroorzaakt kan zijn door het gebruik van het middel Quadrisol. Klager heeft het gebruik van dit middel echter niet in de klacht betrokken. Het College is van oordeel dat de door beklaagde gesuggereerde bijwerking van het middel Quadrisol niet bekend is.

5.4.

Het geschil spitst zich derhalve toe op de wijze waarop beklaagde de pony voornoemd geneesmiddel heeft toegediend. Hieraan vallen drie aspecten te onderscheiden, te weten het aanprikken van de halsader, het al dan niet gebruiken van een steriele naald en de wijze waarop het middel intraveneus is toegediend.

5.5.

Niet is gebleken dat beklaagde het intraveneus toedienen van het geneesmiddel niet volgens de regelen der kunst heeft uitgevoerd. Voorzover klager dit aspect tot een onderdeel van zijn klacht heeft willen maken, treft dit geen doel.

5.6.

Klager heeft aangevoerd dat beklaagde voor het aanprikken van de halsslagader een naald heeft gebruikt die op de grond was gevallen. Beklaagde heeft dit bestreden, zeggende dat hij, nadat de betreffende naald was gevallen, nieuwe steriele naalden heeft gehaald. Het College stelt vast dat partijen elkaar op dit punt tegenspreken. Nu uit andere feiten of omstandigheden niet af te leiden is welke verklaring voor juist moet worden gehouden, acht het College, volgens vaste jurisprudentie, dit onderdeel van de klacht ongegrond.

5.7.

Het College overweegt met betrekking tot het aanprikken van de halsader als volgt. Uit de klacht en ook uit het verweer van beklaagde, zoals weergegeven onder 3.1., blijkt dat beklaagde vele malen de halsader tevergeefs heeft aangeprikt. Naar zijn mening is dit veroorzaakt doordat de eigenaar het dier niet goed in bedwang  had. Het College is echter van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheden van de dierenarts behoort, er voor te zorgen dat de omstandigheden voor het aanprikken optimaal zijn. Beklaagde is hierbij in gebreke gebleven. Onder door klager en door hemzelf geschetste omstandigheden had hij de pony binnen moeten laten zetten, dan wel laten pramen.

Het College overweegt voorts dat beklaagde, doordat hij is doorgegaan met het aanprikken aan dezelfde kant, onnodig de kans op aderontsteking heeft vergroot.

Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat beklaagde bij het aanprikken van de halsader veterinair niet juist heeft gehandeld. De klacht is in zoverre gegrond.

5.8.

Met betrekking tot de op te leggen maatregel is het College van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

Het Veterinair Beroepscollege onderkent in het beroepschrift van appellant drie punten die aan het Veterinair Beroepscollege worden voorgelegd. Dit betreft ten eerste het feit dat er een stal aanwezig was, ten tweede het standpunt dat het middel Quadrisol niet gebruikelijk is en ook niet bij beklaagde goed bekend was en ten derde het verzoek om schadevergoeding toe te kennen. Deze punten zullen achtereenvolgens worden behandeld.

4.1   Appellant stelt dat er een stal aanwezig was waar Dancer in geplaatst had kunnen worden om de injectie te geven.

Beklaagde stelt dat appellant zijn pony beter had moeten vasthouden en dat dwangmiddelen niet de voorkeur verdienen, omdat het gebruik van dwangmiddelen op jonge leeftijd gevolgen heeft voor het dier op latere leeftijd.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat ingevolge artikel 37, eerste lid, onderdeel b, van de WUD een klager slechts beroep kan instellen tegen de door het Veterinair Tuchtcollege ongegrond verklaarde onderdelen van de klacht.

Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat het Veterinair Tuchtcollege in rechtsoverweging 5.7 heeft overwogen dat het tot de verantwoordelijkheden van de dierenarts behoort, er voor te zorgen dat de omstandigheden voor het geven van een injectie optimaal zijn. Voorts heeft het Veterinair Tuchtcollege overwogen dat beklaagde de pony onder de gegeven omstandigheden binnen had moeten laten zetten. Het Veterinair Tuchtcollege heeft derhalve het feit dat er een stal aanwezig was betrokken in het oordeel, hetgeen geleid heeft tot het gegrond verklaren van het desbetreffende onderdeel van de klacht.

Nu het eerste onderdeel van het beroep gericht is tegen dat deel van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege waarin een onderdeel van de klacht gegrond is verklaard, is appellant niet-ontvankelijk in het eerste onderdeel van zijn beroep.

4.2   Appellant stelt vervolgens dat beklaagde het diergeneesmiddel Quadrisol heeft toegediend, een middel dat net op de markt was en waarmee beklaagde niet bekend was. Appellant meent kennelijk dat beklaagde dit ten onrechte heeft gedaan.

Beklaagde heeft niet gereageerd op deze stelling.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van dit onderdeel van het beroep dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft overwogen, dat het gebruik van het middel Quadrisol niet was betrokken in de oorspronkelijke klacht van appellant. Het Veterinair Tuchtcollege heeft derhalve terecht dit argument buiten beschouwing gelaten.

 Het tweede onderdeel van het beroep kan derhalve geen doel treffen.

4.3   Appellant stelt ten aanzien van de door hem gevraagde schadevergoeding, dat hij veel extra kosten heeft moeten maken om Dancer te laten genezen en dat hij Dancer niet meer kan verkopen omdat de linkerhalsader is verhard door het verkeerde spuiten van beklaagde.

Beklaagde stelt dat hij Dancer recent nog heeft onderzocht en dat er, behoudens een klein litteken, geen veneuze problemen in de hals van de pony zijn gevonden.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hieromtrent dat het ingevolge artikel 17, tweede lid, van de WUD bij wege van een bijzondere voorwaarde toekennen van een schadevergoeding slechts kan plaatsvinden, indien de maatregel van een geldboete (artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de WUD) dan wel een schorsing (artikel 16, eerste lid, onderdeel d, van de WUD) wordt opgelegd. Het Veterinair Tuchtcollege heeft in dit geval volstaan met het opleggen van een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de WUD. Daarbij kon derhalve het toekennen van een schadevergoeding niet aan de orde komen.

Voor zover appellant heeft willen stellen dat het Veterinair Tuchtcollege een zwaardere maatregel dan een waarschuwing had dienen op te leggen, faalt zijn beroep, omdat uit artikel 37, eerste lid, onder b, volgt dat een klager niet in beroep kan komen terzake van een maatregel die is opgelegd in verband met de gegrondverklaring van een klacht(onderdeel).

Ook het derde onderdeel van het beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verklaart appellant niet ontvankelijk in het eerste onderdeel van het beroep, zoals hiervoor onder 4.1 overwogen.

·        verwerpt het tweede en derde onderdeel van het beroep, zoals hiervoor onder 4.2 en 4.3 overwogen.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. G. van der Wiel, mr. H.C. Cusell, drs. K. van Muiswinkel , drs. L.A.J. Smeenk in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 21 maart 2003 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                                  w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris