ECLI:NL:TDIVBC:2003:18 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2002/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2003:18
Datum uitspraak: 26-11-2003
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2002/20
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: In coma geraakte hond, die in volle vaart tegen een paaltje was aangelopen.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 02/20

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 10 oktober 2002 van het

Veterinair Tuchtcollege (2001/74)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 10 oktober 2002, verzonden op 14 oktober 2002, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift van 6 november 2002 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brief van 13 maart 2003 heeft appellant het beroepschrift aangevuld.

Beklaagde heeft bij brief van 16 december 2002 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 22 mei 2003. Bij die gelegenheid heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht. Gelet op de samenhang is deze zaak tegelijk behandeld met het beroep met nummer VB02/19, welk beroep eveneens door appellant is ingediend.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   De hond van appellant, een twee jaar oude Whippet, is op 31 mei 2001 omstreeks 14.00 uur in volle vaart tegen een paaltje aangelopen en in coma geraakt. De eigen dierenarts heeft de diagnose pneumOthorax gesteld.

2.2   Omstreeks 19.00 uur bleek dat de hond aanzienlijk achteruit ging en hebben, na overleg, appellant en zijn echtgenote de hond opgehaald en naar de kliniek van beklaagde gebracht.

2.3    Een collega van beklaagde heeft de hond, die er slecht aan toe was, direct na aankomst in een zuurstofkooi aan een infuus gelegd. Beklaagde heeft ’s nachts de behandeling overgenomen.

2.4   Tijdens een telefoongesprek met appellant in de ochtend van 1 juni 2001 liet beklaagde weten dat de hond de nacht goed was doorgekomen. Desondanks is de hond enkele uren later aan een longbloeding overleden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Alvorens daarover te oordelen merkt het College het volgende op.

Beklaagde heeft uitdrukkelijk verzocht om een uitspraak inzake het standpunt van klager dat de behandelovereenkomst tot stand is gekomen onder de voorwaarde dat slechts betaald zou worden als de behandeling succesvol was verlopen. Hoewel het gesprek over de betaling niet gevoerd is met beklaagde, maar met Z, zal het College, gelet op het uitdrukkelijk verzoek van beklaagde, in de onderhavige uitspraak ter zake een overweging opnemen. Deze overweging luidt als volgt.

Op een dierenarts rust de verplichting om zich zoveel mogelijk in te spannen om een dier te genezen. Hij dient daarbij over voldoende deskundigheid en over een adequaat ingerichte praktijkruimte te beschikken. Een garantie op succes is ook bij de meest zorgvuldige en deskundige behandeling nimmer te geven. Een behandeling onder de voorwaarde dat slechts betaald hoeft te worden als er succes is geboekt, is in Nederland niet gebruikelijk. Beklaagde betwist dat in dit geval, in afwijking van de gangbare praktijk, met klager de afspraak is gemaakt dat hij slechts zou hoeven te betalen als de hond zou genezen. De verklaringen van partijen spreken elkaar dus tegen. Klager heeft zijn stelling onderbouwd door er op te wijzen dat hem gevraagd is naar een limiet voor de kosten van een behandeling die klager wenste te betalen.

Echter, het is in de diergeneeskunde gebruikelijk om vooraf aan de eigenaar van een dier een indicatie te geven van die kosten. In overleg kan dan besloten worden hoe groot de financiële reikwijdte is. De vraag naar klagers financiële limiet kan dus redelijkerwijs niet worden opgevat als een toezegging als door klager bedoeld. Nu ook uit andere feiten of omstandigheden niet kan worden afgeleid dat ten behoeve van klager is afgeweken van de normale gedragslijn, dient de klacht, volgens vaste jurisprudentie, op dit punt ongegrond te worden verklaard.

5.3.

Het College tekent hierbij wel aan dat het gewenst is dat een behandelend dierenarts goed met de eigenaren van patiënten kan communiceren. Als beklaagde een dierenarts in dienst neemt die geen Nederlands spreekt, is het aan hem hiervoor een oplossing te bieden. Een en ander zou echter slechts onder het veterinair tuchtrecht kunnen vallen, als de diergeneeskundige behandeling daaronder heeft geleden. Onder verwijzing naar de uitspraak met nummer 2001/60, merkt het College op dat daarvan niet is gebleken.

5.4.

Klager heeft ter zitting aangevoerd dat beklaagde terstond de behandeling op zich had moeten nemen, nu hij boven de kliniek woont. Het College merkt op dat dit een kwestie is van interne afspraken binnen de kliniek. Het feit dat mevrouw Z later dan afgesproken arriveerde kan beklaagde niet worden tegen geworpen.

5.5.

Met betrekking tot de klacht dat beklaagde niet de gehele nacht bij de hond is gebleven merkt het College op dat niet gebleken is dat dit nadelige gevolgen had voor de behandeling. Er is ook geen hele nacht in rekening gebracht. Klager verwijst beklaagde voorts dat er de volgende ochtend in de kliniek een hond heeft geblaft, wat Marsha deed schrikken met wellicht fatale gevolgen. Het College is van oordeel dat geblaf een gebruikelijk, maar helaas niet te voorkomen verschijnsel is in een dierenkliniek.

5.6.

De beoordeling van de hoogte van rekeningen valt buiten de bevoegdheid van dit College.

5.7.

Op grond van het voorgaande komt het College tot de conclusie dat de klacht ongegrond verklaard dient te worden.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Appellant stelt in beroep, zoals hij dat ter zitting nader heeft geconcretiseerd, dat de klacht tegen beklaagde is ingegeven door het feit dat deze bedrijfseigenaar van de kliniek is, waar de hond van appellant door een collega van beklaagde is behandeld. Appellant heeft ter zitting aangegeven dat hij het vreemd vindt dat beklaagde niet zelf naar de kliniek was gekomen voor de behandeling. Appellant beperkt zijn beroep tot de stelling dat er ’s nachts niet continu controle bij de hond is geweest en dat beklaagde had moeten voorkomen dat er geblaft werd in de kliniek.

Beklaagde stelt dat er de hele nacht controle is geweest, maar dat hij niet alle uren in rekening heeft gebracht, omdat hij ook administratieve werkzaamheden heeft verricht. Voorts stelt hij dat geblaf in een kliniek niet te voorkomen is.

4.2   Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van de controle in de nacht van 31 mei op 1 juni 2001 dat het enkele feit dat slechts drie uren aan appellant in rekening zijn gebracht, niet aantoont dat er onvoldoende controle zou zijn geweest op de gezondheidstoestand van de hond. Onweersproken is gesteld dat beklaagde in de nacht in ieder geval zuurstof aan de hond heeft toegediend, hetgeen wijst op controle. Niet is komen vast te staan dat er onvoldoende controle is geweest.

Het beroep treft op dit punt derhalve geen doel.

4.3   Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van het vermeende blaffen in de kliniek, als gevolg waarvan de hond van appellant zou zijn gaan meeblaffen en vervolgens aan een longbloeding zou zijn overleden, dat het blaffen van honden in een dierenkliniek gebruikelijk en niet te voorkomen is. Beklaagde kan niet worden verweten dat hij het geblaf niet heeft weten te voorkomen.

Ook dit deel van het beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden, mr. M.J. Kuiper,

mr. N.J. van der Lee, drs. P.J. Goedhart (dierenarts) en, drs. M.A. van Messel (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 26 november 2003 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                      w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris