ECLI:NL:TDIVBC:2003:13 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2002/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2003:13
Datum uitspraak: 21-03-2003
Datum publicatie: 23-10-2013
Zaaknummer(s): VB 2002/15
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bloeding bij aanbrengen voedingssonde bij kat.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 02/15

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 30 mei 2002 van het

Veterinair Tuchtcollege (2001/48)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 30 mei 2002, verzonden op 31 mei 2002, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A(hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift van 25 juli 2002 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 30 augustus 2002 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2002. Bij die gelegenheid hebben appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde Z, en beklaagde

hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 4 maart 2001 is kater Dinky van klager, destijds 7 ½ jaar oud, na een lange veterinaire voorgeschiedenis opgenomen in C   (verder: de kliniek).

Beklaagde heeft Dinky op 6 maart 2001 geopereerd vanwege een pneumothorax en een hernia ventralis. Op 8 maart 2001 was er vooruitgang maar op 9 maart 2001 wilde Dinky niet eten.

2.2   Op 9 maart 2001 is, na overleg met klager, besloten een voedingssonde bij Dinky aan te brengen. Bij dit overleg met klager is niet gesproken over eventuele risico’s bij het aanbrengen van een slokdarmsonde.

Beklaagde heeft onder anesthesie een slokdarmsonde aangebracht, hetgeen werd bemoeilijkt door vele hematomen in de hals. Bij het inbrengen van de sonde is de A.carotis geraakt, hetgeen resulteerde in een bloeding.

Beklaagde had geanticipeerd op het mogelijk raken van de A. carotis, door de benodigdheden voor het hechten klaar te leggen, en heeft de bloeding verholpen. Desondanks is Dinky overleden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als klager, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van klagers kat, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Het College stelt vast dat de schriftelijke klacht zich beperkt tot de operatie waarbij de slokdarmsonde is ingebracht en de gang van zaken daar omheen. Klager heeft dit ter zitting bevestigd.

5.3.

Ten eerste dient dan de vraag te worden beantwoord of de operatie eventueel had kunnen worden voorkomen als het aan klager en zijn gezin zou zijn toegestaan de kat zelf te voeren.

Het College merkt op dat de beslissing om patiënt eigenaars niet voor de verzorging van hun dieren toe te laten op de afdeling Intensive Care, blijkens de hiervoor onder “Vaststaande feiten” aangehaalde brief, niet tot de bevoegdheden van beklaagde behoort. Reeds daarom kan dit onderdeel van de klacht niet slagen.

Het College is overigens van oordeel dat de motivering die in het hiervoor aangehaalde schrijven van 18 april 2001 wordt gegeven voor het niet toelaten van patiënt eigenaren niet onredelijk is.

5.4.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of klager op de hoogte had moeten worden gesteld van het risico dat het plaatsen van een slokdarmsonde met zich meebracht. Zoals uit het voorgaande blijkt, behoort ook (het beleid met betrekking tot) de voorlichting van patiënt eigenaren niet tot de taken van beklaagde, zodat ook dit onderdeel van de klacht niet kan slagen.

5.5.

Het College overweegt voorts dat de algehele toestand van de kat kunstmatige voeding noodzakelijk maakte. Omdat katten in het algemeen neussondes slecht verdragen, is het plaatsen van een slokdarmsonde de meest gebruikte methode voor het toedienen van kunstmatige voeding. Beklaagde handelde derhalve veterinair niet onjuist door voor de in het geding zijnde operatie te kiezen.

5.6.

Het College heeft tenslotte de vraag te beantwoorden of de stelling van klager, dat door beklaagde een fout is gemaakt bij het plaatsen van de sonde, hout snijdt.

Beklaagde heeft op dit punt gesteld dat de operatie weliswaar verkeerd is gegaan, maar dat dit nog niet betekent dat hij een fout heeft gemaakt.

Het College overweegt dat uit de stukken en uit het verhandelde ter zitting blijkt, dat in de hals van de kat veel hematomen aanwezig waren. Beklaagde heeft hierdoor niet goed kunnen voelen of de sonde goed zat. Tengevolge daarvan heeft de naald die door de sonde moest worden gestoken, de halsslagader kunnen raken. Hierdoor is de bloeding ontstaan. Het is bekend dat de in het geding zijnde ingreep dit risico met zich meebrengt. Echter was, zoals hiervoor reeds is overwogen, de ingreep noodzakelijk. Beklaagde heeft voorts geanticipeerd op het mogelijk aanprikken van de slagader door de benodigdheden voor het hechten al klaar te leggen.

Het College komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat beklaagde veterinair niet onjuist heeft gehandeld.

5.7.

Met betrekking tot de klacht dat klager - kort gezegd – niet juist is bejegend, merkt het College op dat, naar vaste jurisprudentie, de bejegening van patiënt eigenaren niet onder het tuchtrecht valt.

5.8.

Het College komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard dient te worden.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

Samengenomen betreffen de grieven van appellant enerzijds de keuze van een slokdarmsonde en anderzijds het inbrengen van deze sonde door beklaagde. Het Veterinair Beroepscollege overweegt achtereenvolgens op deze punten het volgende.

4.1   Appellant acht het standpunt van het Veterinair Tuchtcollege, dat beklaagde terecht heeft gekozen voor het plaatsen van een slokdarmsonde, onjuist, althans twijfelachtig. De slokdarmsonde is bedoeld voor dieren die langere tijd sondevoeding nodig hebben. Het plaatsen van een slokdarmsonde betreft een gecompliceerder en risicovollere techniek dan de oude techniek van het plaatsen van een neussonde. Appellant stelt dat eerst de oude techniek had moeten worden toegepast, zeker nu Dinky in een slechte gezondheidssituatie verkeerde. Appellant meent dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat het plaatsen van een slokdarmsonde de meest gebruikte methode bij katten is en dat neussondes slecht door katten worden verdragen. De eigen dierenarts van appellant heeft verklaard dat het merendeel van de dierenartsen bij katten gebruik maakt van de neussonde.

Beklaagde stelt dat hij niet verantwoordelijk is geweest voor de keuze van de sonde, maar dat hij geheel achter de keuze voor de slokdarmsonde stond. De slokdarmsonde is geïndiceerd bij een verwachte voedingsduur vanaf 4-5 dagen, aangezien deze sonde beter verdragen wordt en minder problemen ten aanzien van onderhoud geeft dan een andere sonde. Bij een neussonde kunnen eveneens problemen en complicaties optreden, zoals rhinitis en pharyngitis, en treedt er sneller dislocatie op. Mede gelet op de slechte lichamelijke conditie van Dinky, is er rekening mee gehouden dat sondevoeding voor langere tijd noodzakelijk zou zijn.

Los van de vraag of beklaagde al dan niet verantwoordelijk is voor de keuze van een sonde, overweegt het Veterinair Beroepscollege ten aanzien van de beslissing een slokdarmsonde te plaatsen als volgt.

Vaststaat dat Dinky, vanwege de voorgeschiedenis, zich in een algemeen slechte gezondheidstoestand bevond en dat het toedienen van kunstmatige voeding met behulp van een sonde geïndiceerd was. Eveneens staat vast dat in het algemeen een neussonde voor een kortere tijd en een slokdarmsonde voor een langere tijd de aangewezen voedingsmethode is. Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat van tevoren weliswaar niet vast te stellen was hoe lang sondevoeding noodzakelijk zou zijn, maar dat het gezien de gezondheidstoestand van Dinky geenszins onwaarschijnlijk was dat dit minimaal 4-5 dagen zou belopen. Gelet op de voorgaande omstandigheden, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het plaatsen van een slokdarmsonde, hoewel dit een relatief nieuwe methode betreft, in het onderhavige geval geïndiceerd was en in elk geval niet veterinair onjuist was.

Het feit dat bij het plaatsen van een slokdarmsonde complicaties kunnen optreden maakt dit niet anders. Afgezien van het feit dat ook bij het plaatsen van een neussonde complicaties kunnen optreden, zijn de complicaties bij het plaatsen van een slokdarmsonde niet van dien aard dat het gebruik ervan veterinair onjuist zou zijn.

Het Veterinair Beroepscollege volgt niet de stelling van appellant dat eerst de eenvoudiger aan te brengen neussonde had moeten worden geplaatst en pas als dit tot problemen zou leiden, tot de slokdarmsonde had moeten worden besloten. Deze werkwijze zou meebrengen dat de kat tot twee maal toe belast zou worden met het aanbrengen van een sonde, hetgeen ook in geval van een neussonde gepaard gaat met (lokale) anesthesie, stress en ongemak.

Appellant stelt dat hij op de hoogte had moeten worden gebracht van het risico bij het plaatsen van een slokdarmsonde. Beklaagde stelt dat hij in de kliniek niet verantwoordelijk is voor de voorlichting van patiënt-eigenaren en dat het voorlichten omtrent risico’s niet had kunnen leiden tot de keuze voor een neussonde.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dienaangaande dat volgens vaste jurisprudentie van het Veterinair Beroepscollege, een kliniek of praktijk zodanig georganiseerd moet zijn dat er voldoende communicatie tussen de verschillende betrokken personen is, zodat onder meer een gedegen voorlichting van de eigenaar van het dier kan plaatsvinden. Op grond van deze overweging kan beklaagde zich niet louter beroepen op de omstandigheid dat hij in de kliniek niet verantwoordelijk is voor de voorlichting van patiënt-eigenaren en mag van beklaagde verwacht worden dat hij mede zorg draagt voor voldoende voorlichting aan appellant, indien daartoe aanleiding bestaat.

Hoewel het Veterinair Beroepscollege van oordeel is dat patiënt-eigenaren zo goed mogelijk op de hoogte dienen te worden gebracht van mogelijke complicaties bij uit te voeren behandelingen, is het Veterinair Beroepscollege in het onderhavige geval van oordeel, dat het niet op de hoogte brengen van een mogelijke complicatie bij het plaatsen van een slokdarmsonde niet meebrengt dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Het niet voorlichten van appellant doet niet af aan voorgaand oordeel van het Veterinair Beroepscollege dat de keuze voor het plaatsen van een slokdarmsonde geïndiceerd en niet veterinair onjuist was.

Ten aanzien van de keuze voor een slokdarmsonde treft het beroep derhalve geen doel.

4.2   Ten aanzien van de feitelijke uitvoering van het plaatsen van de slokdarmsonde stelt appellant dat beklaagde een fout heeft gemaakt. Beklaagde had rekening moeten houden met het feit dat er veel hematomen in de hals van Dinky aanwezig waren en had meer zorgvuldigheid moeten betrachten. Het raken van de halsslagader was vermijdbaar en dus verwijtbaar.

Beklaagde stelt dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van hematomen in de hals. De aanwezigheid van hematomen leidt niet automatisch tot het oordeel dat een slokdarmsonde niet geplaatst kan worden. Het aanprikken van de halsslagader was een complicatie die niet te vermijden was.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de aanwezigheid van hematomen het plaatsen van een slokdarmsonde bemoeilijkt, maar dat dit niet als onoverkomelijk heeft te gelden. Vast staat dat beklaagde op de hoogte was van de aanwezigheid van hematomen in de hals van Dinky en van de complicatie die dit met zich mee kon brengen. Beklaagde heeft geanticipeerd op het mogelijk raken van de A. carotis, door de benodigdheden voor het hechten klaar te leggen. Niet is komen vast te staan dat beklaagde bij het inbrengen van het geleidingsinstrument en de splijtcanule geen rekening zou hebben gehouden met de aanwezigheid van hematomen of de handeling anderszins op een onzorgvuldige wijze zou hebben uitgevoerd.

Met beklaagde is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat het aanprikken van de A. carotis in het onderhavige geval moet worden gezien als een complicatie bij het plaatsen van een slokdarmsonde en niet als veterinaire fout. Op grond van deze omstandigheden is het Veterinair Beroepscollege met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat beklaagde bij de plaatsing van de slokdarmsonde niet veterinair onjuist heeft gehandeld.

Ook ten aanzien van de plaatsing van de slokdarmsonde treft het beroep derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. D. van Dijk en de leden mr. G. van der Wiel,

mr. N.J. van der Lee, drs. P.J. Goedhart (dierenarts) en drs. M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 21 maart 2003 in het openbaar uitgesproken.

w.g. secretaris                                                                                 w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris