ECLI:NL:TDIVBC:2003:1 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 02-02

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2003:1
Datum uitspraak: 21-03-2003
Datum publicatie: 16-10-2013
Zaaknummer(s): VB 02-02
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Operatie aan linkerachterpoot van hond (een 8 jaar oude teef, Rottweiler) en nazorg.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 02/02

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te  A,

appellant van een uitspraak

van 17 januari 2002 van het

Veterinair Tuchtcollege (2001/04)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 17 januari 2002, verzonden op 22 januari 2002, gedeeltelijk gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen klager), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift van 18 maart 2002 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klager heeft bij brief van 3 april 2002 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2002. Bij die gelegenheid hebben appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde Z, en klager, vergezeld door zijn echtgenote   W, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Op 20 april 2000 heeft appellant klagers achtjarige Rottweiler teef Borah geopereerd aan haar linkerachterpoot. Eén van de kruisbanden in de linkerknie achter werd vervangen door een kunststofband. Gedurende de maanden na de operatie trad een verbetering op.

2.2   Eind juni 2000 ontwikkelde zich aan de distaal van de rechtervoorpoot van Borah een ontsteking met veel zwelling. Appellant heeft de teen verwijderd.

2.3   Op 29 augustus 2000 is appellant opnieuw geconsulteerd over de linkerachterpoot van Borah, omdat deze slechter was gaan lopen. Appellant stelde vast dat er sprake was van atrofie en schreef ter versterking van de spieren anabole steroïden en wandelingen voor. Gedurende de maanden september en oktober 2000 trad geen verbetering op.

2.4   Op 23 oktober 2000 zijn de linkerachterpoot en de rechtervoorpoot van Borah onderzocht door dierenarts V, omdat klager een second opinion wilde. Bij dit bezoek is een behandeling met medicamenten ingezet, welke is voortgezet na een tweede bezoek op 30 oktober 2000.

2.5   Op 9 november 2000 is door dierenarts V vastgesteld dat er sprake was van een patella-luxatie naar mediaal, naar alle waarschijnlijkheid omdat de fixatieband was losgeraakt.

2.6   Op 10 november 2000 heeft appellant, hoewel op de hoogte gebracht van het feit dat er een second-opinion was gevraagd aan dierenarts V, wederom de diagnose atrofie gesteld en anabole steroïden en wandelingen voorgeschreven.

2.7   Op 22 november 2000 heeft dierenarts V Borah geopereerd. Hij heeft geconstateerd dat de fixatieband was losgeraakt.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellant is aangeduid als beklaagde, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1.

In geding is of de beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van klagers hond, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2.

Het eerste onderdeel van de klacht is dat beklaagde –ondanks het uitdrukkelijk verzoek van klager – geen onderzoek heeft laten verrichten naar de mogelijkheid dat het bot van de rechtervoorpoot was aangetast door kanker. Beklaagde heeft gesteld dat hij wel degelijk opdracht heeft gegeven om onderzoek te verrichten naar botkanker. Hij verwijst hiervoor naar de brief van 20 juli 2000 van het Ignatius ziekenhuis. Inderdaad blijkt uit deze brief dat het verzoek van klager aan het ziekenhuis mede zag op onderzoek naar botkanker. Niet blijkt uit deze brief dat het gevraagde onderzoek ook werkelijk is verricht. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van het onderzoeksrapport met het Ignatius ziekenhuis gebeld heeft over de uitslag van het onderzoek en met name ook heeft gevraagd of er onderzoek was verricht naar botkanker. Beklaagde verklaarde voorts dat hem expliciet was medegedeeld dat geen botkanker was aangetroffen.

Het College acht deze verklaring niet onaannemelijk en overigens is ook niet gebleken dat van botkanker sprake was. Op grond van het voorgaande komt het College tot de conclusie dat beklaagde met betrekking tot het onderzoek naar botkanker voldoende actie heeft ondernomen. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.3.

Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de fixatie van het kniegewricht links achter.

Klager heeft – kort weergegeven – gesteld dat beklaagde niet heeft opgemerkt dat de fixatieband los geraakt was. Beklaagde heeft hier tegen aangevoerd dat de door hem ingestelde behandeling niet onjuist is geweest en dat een heroperatie in dit soort gevallen niet altijd de voorkeur verdient. Het College overweegt hierover als volgt.

Op 20 april 2000 heeft beklaagde aan het kniegewricht een fixatieband aangebracht. Toen beklaagde op 29 augustus 2000 wederom geconfronteerd werd met klachten over de linkerachterpoot had hij de mogelijkheid dat er problemen waren met de fixatieband in zijn onderzoek moeten betrekken. Dit geldt a fortiori voor het onderzoek dat beklaagde op 13 november 2000 verrichtte. Klager heeft hem toen immers van de second-opinion op de hoogte gebracht. Niettemin heeft hij de hond niet, althans niet voldoende, onderzocht op het al dan niet nog vastzitten van de fixatieband.

5.4.

Voorzover beklaagde aanvoert dat de door hem voorgeschreven behandeling ook kan dienen ter behandeling van een losgeraakte mersilene band in de knie, merkt het College op dat het deze stelling niet onderschrijft.

5.5.

Het College komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat beklaagde, gelet op de verschijnselen en de tijdsduur van de behandeling, op 13 november 2000 veterinair met betrekking tot de losgeraakte fixatieband niet juist heeft gehandeld. Het tweede onderdeel van de klacht is derhalve gegrond. Wat betreft de op te leggen maatregel is het College van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

Appellant heeft zijn beroep gebaseerd op twee gronden, welke achtereenvolgens zullen worden behandeld.

4.1   Appellant stelt dat hij bij het bezoek van klager aan de praktijk op 10 november 2000 niet is geïnformeerd over het feit dat klager inmiddels dierenarts V om een second opinion had gevraagd en dat door dierenarts V reeds een behandeling was ingezet. Appellant heeft het briefje, dat dierenarts V zou hebben meegegeven aan klager, niet eerder dan ter zitting gezien. Als klager openheid van zaken had gegeven, zou appellant een andere behandeling of (her)operatie hebben overwogen en in ieder geval het resultaat van de behandeling door dierenarts V hebben afgewacht.

Klager stelt dat bij het bezoek aan appellant op 10 november 2000 wel degelijk is meegedeeld dat er een second opinion was gevraagd en dat dierenarts V dacht aan een mankement aan het kniegewricht. Klager stelt dat het briefje van dierenarts V bij die gelegenheid is meegenomen en getoond.

Op grond van het door appellant bij het Veterinair Tuchtcollege ingediende verweerschrift, de door appellant ter zitting ingediende kopie van de patiëntenkaart van Borah – welke met zoveel woorden “09-11-00 loopt nu bij V voor knie” vermeldt - en het verhandelde ter zitting, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat er van moet worden uitgegaan dat appellant bij het bezoek van 10 november 2000 wel degelijk op de hoogte is gesteld van het feit dat klager een second opinion had gevraagd aan dierenarts V.

Niet is komen vast te staan dat appellant op de hoogte is gebracht van de bevindingen van dierenarts V en van de door deze ingezette behandeling. Nu appellant echter wist dat Borah door dierenarts V was gezien, had het op de weg van appellant gelegen om nadere vragen te stellen omtrent de zienswijze en de reeds ingezette behandeling van dierenarts V.

Het eerste onderdeel van het beroep treft derhalve geen doel.

4.2   Appellant stelt vervolgens dat hij, anders dan in overweging 5.3 van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege staat vermeld, niet heeft gezegd dat een heroperatie niet altijd de voorkeur verdient, maar meent dat een operatie in dit soort gevallen niet altijd prioriteit heeft. Appellant heeft pijnstillers en anabole steroïden voorgeschreven, zoals ook dierenarts V heeft gedaan, en meent dat hij niet veterinair onjuist heeft gehandeld.

Klager stelt dat appellant eerder de mogelijkheid van het losraken van de fixatieband in zijn onderzoek had moeten betrekken en niet had moeten volstaan met het advies om te wandelen.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van de door appellant op 10 november 2000 ingezette behandeling als volgt.

Voor de beoordeling van de vraag of de behandeling op 10 november 2000 met anabole steroïden, pijnstillers en het advies om te wandelen al dan niet veterinair juist zijn, acht het Veterinair Beroepscollege het van belang dat het rottweiler-ras een groot en zwaar ras betreft. Voorts acht het Veterinair Beroepscollege van belang dat eind juni 2000 een teen van de rechtervoorpoot van Borah geheel is verwijderd, hetgeen in het algemeen meebrengt dat de andere poten extra worden belast. Reeds op 29 augustus 2000 is Borah bij appellant gebracht wegens plotseling verergerde klachten aan de linkerachterpoot, waar op 20 april 2000 een fixatieband aan het kniegewricht was aangebracht. De op 29 augustus 2000 door appellant voorgeschreven anabole steroïden en het advies te wandelen hebben niet het beoogde resultaat gehad.

Reeds op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, los van hetgeen onder 4.1 is overwogen ten aanzien van de ingewonnen second opinion, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat appellant op 10 november 2000 veterinair onjuist heeft gehandeld, door zich wederom te beperken tot het voorschrijven van anabole steroïden, pijnstillers en advies om veel te wandelen. Ook al zou een operatie niet altijd prioriteit hebben, zoals appellant heeft gesteld, dan toch had appellant bij het bezoek van klager op 10 november 2000 een (ander) diepgaander onderzoek naar de oorzaak van de klachten van de hond kunnen en moeten verrichten en daarbij de mogelijkheid van het losraken van de fixatieband daadwerkelijk moeten betrekken.

Ook het tweede onderdeel van het beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep niet slaagt en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter mr D. van Dijk en de leden mr N.J. van der Lee, mr G. van der Wiel, drs P.J. Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 21 maart 2003 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                                  w.g. Voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris