ECLI:NL:TGZRAMS:2002:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/196
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2002:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-02-2002 |
Datum publicatie: | 05-02-2002 |
Zaaknummer(s): | 2020/196 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt verweerder, orthopeed, onder meer dat hij de oorzaak van zijn pijnklachten fout heeft gediagnosticeerd en een onnodige operatie heeft uitgevoerd. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 3 september 2020 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
orthopeed,
werkzaam te D,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. S. Slabbers, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
- de op 16 november 2020 ingekomen e-mail van de gemachtigde van verweerder, met bijlage;
- het proces-verbaal van het op 17 november 2020 gehouden vooronderzoek.
1.2. De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager (geboren augustus 1949) was in verband met schouderklachten aan de linker zijde onder behandeling in het E, locatie F. Na de toediening van een intra-articulaire injectie werd vervolgens een bicepstenotomie voorgesteld.
2.2. Verweerder is sinds 1 februari 2016 werkzaam bij G te D.
Op 29 augustus 2019 bezocht klager het spreekuur bij verweerder voor een second opinion.
Verweerder heeft ten aanzien van dit consult, voor zover inhoudelijk van belang, het volgende genoteerd:
“(…)
Conclusie
Bicepstendinopathie bij degeneratieve cuffruptuur supraspinatus links
Beleid
Gezien het falen van de conservatieve behandeling komt hij in aanmerking voor een operatie. Goed voorgelicht omtrent de operatie, het natraject, de eventuele complicaties (infectie, zenuwletsel, nabloeding, onvoldoende resultaat, re-ruptuur, stijfheid postoperatief) en alternatieven werd hij op de wachtlijst geplaatst voor een arthroscopie schouder links met bicepstenotomie.
(…)
(PM: na injectie functioneel goed, dus geen SSP repair)”
Er werd besloten geen supraspinatus (SSP) repair te verrichten, maar de ingreep te beperken tot een bicepstenotomie.
2.3. Op 2 september 2019 is een MRI-scan verricht. De uitslag hiervan is tijdens het vervolgconsult op 5 september 2019 besproken.
2.4. Klager koos ervoor om zich door verweerder te laten opereren. De operatie (bicepstenotomie) vond plaats op 30 oktober 2019. De operatie stond aanvankelijk om 09.00 uur gepland, maar kon door een calamiteit met een andere patiënt pas rond 11.15 uur starten.
2.5. Op 15 november 2019 is klager gezien door een collega van verweerder voor de eerste controle na de operatie. Er werden toen geen bijzonderheden geconstateerd.
2.6. Op 19 december 2019 is klager voor de tweede controle gezien door verweerder. Klager had last van pijnklachten. Verweerder constateerde een ontwikkelende frozen shoulder. In het medisch dossier heeft verweerder, voor zover inhoudelijk van belang, genoteerd:
“ Anamnese:
Nu ongeveer 7 weken na operatie. Gaat nog niet goed, houdt pijn. mogelijk overbelasting.
(…)
Conclusie
Redelijk initieel herstel met slechts minimale capsulaire beperking, wel subacromiale provocatie bij SSP ruptuur
/
Beleid
Uitleg verwachte beloop, continueren oefentherapie op geleide van klachten. Stapje terug in belasting, controle 6-7 weken”
2.7. Op 21 januari 2020 werd klager opnieuw gezien, voor de derde controle. De pijnklachten van klager waren toegenomen. In het medisch dossier heeft verweerder, voor zover inhoudelijk van belang, genoteerd:
“Anamnese:
Nu ongeveer 11 weken na operatie. Gaat niet goed, alleen maar meer pijn
(…)
Conclusie
Progressieve capsulaire beperking postoperatief
Beleid
Uitgebreide uitleg frozen shoulder. Ik adviseerde de bewegingsbeperking te respecteren, te mobiliseren op geleide van de pijn en de pijn niet te provoceren. (…)”
2.8. Op 27 januari 2020 heeft klager zelf nog een MRI laten maken bij een privékliniek in H.
2.9. Klager is op 3 maart 2020 gezien in het I te J voor een second opinion ter zake van de diagnose frozen shoulder.
2.10. Klager heeft G aansprakelijk gesteld in verband met de frozen shoulder, welke aansprakelijkheid is afgewezen.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. de oorzaak van de pijnklachten foutief heeft gediagnosticeerd;
2. een onnodige operatie heeft uitgevoerd;
3. de werkelijke oorzaak van de pijnklachten had kunnen verhelpen (gescheurde spier), maar dit niet heeft gedaan;
4. de uitgevoerde operatie niet goed heeft uitgevoerd;
5. bij de uitvoering van de operatie onzorgvuldig is geweest met bijkomstige nadelige gevolgen (aderverkalking, SLAP-laesie).
Klager heeft de indruk dat er tijdens de operatie sprake is geweest van een ‘haastklus’. Klager heeft tot op heden last van veel krachtsverlies en de pijn is niet verholpen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Anders gezegd, of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die verweerder op dat moment had of behoorde te hebben.
5.2. Het 1e en 3e klachtonderdeel lenen zich voor gezamenlijke behandeling:
Klager verwijt verweerder dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en dat de volgens klager werkelijke oorzaak van zijn pijnklachten (gescheurde spier) niet is verholpen.
Verweerder heeft betwist dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en heeft gemotiveerd uitleg gegeven omtrent de geconstateerde peesscheur.
Het college heeft – na bestudering van de overgelegde stukken uit het medisch dossier - vastgesteld dat de door verweerder gestelde diagnose ‘bicepstendinopathie bij degeneratieve cuffruptuur supraspinatus links’ juist was. Het 1e klachtonderdeel kan dan ook niet slagen. Het college merkt hierbij op dat deze diagnose niet alleen door verweerder is gesteld, maar eerder ook door een collega van verweerder in het I. Het college gaat er dan ook van uit dat klager niet alleen door verweerder is ingelicht over de medische situatie rondom zijn schouder, maar ook door deze collega van verweerder.
Ten aanzien van de ‘gescheurde spier’ merkt het college het volgende op.
Zowel pre-operatief op de MRI-scan als tijdens de operatie is er wel degelijk (gedeeltelijk) letsel van een pees geconstateerd door verweerder. Ongeveer 40% van de mensen ouder dan 60 jaar heeft een rotator cuff ruptuur. Deze rupturen kunnen asymptomatisch aanwezig zijn. Er is consensus vanuit de richtlijn SAPS en de NHG standaard schouderklachten om bij patienten van 60 jaar en ouder geen operatieve behandeling te adviseren voor scheuren van de suprspinatus pees, omdat de kans op herstel van de gedegenereerde en verouderde pees slecht is, en daardoor een nodeloos uitgebreide ingreep (met een te verwachten resultaat dat niet beter is dan van de niet-operatieve behandeling) wordt voorkomen.
Verweerder heeft met zijn keuze – het niet operatief te behandelen - medisch correct gehandeld. Ook het 3e klachtonderdeel kan derhalve niet slagen.
5.3. Ten aanzien van het 2e klachtonderdeel:
Klager verwijt verweerder dat hij een onnodige operatie heeft uitgevoerd.
Verweerder heeft aangevoerd dat er weloverwogen en na informed consent voor een bicepstenotomie is gekozen. Dit was door een collega orthopedisch chirurg ook al voorgesteld.
Het college is van oordeel dat verweerder, op basis van de juiste indicatie en gelet op de aard van de klachten van klager, is overgegaan tot een verantwoorde ingreep. Uiteraard was geen ingreep uitvoeren ook een keuze geweest, maar uit de verklaring van klager blijkt heel duidelijk dat hij, ondanks dat hij gepensioneerd is, nog graag wat klust aan zijn boerderij in zijn vrije tijd. De operatie zoals voorgesteld door verweerder - en eerder ook door zijn collega orthopedisch chirurg in F - was de minst ingrijpende ingreep die uitgevoerd kon worden om de bestaande klachten van klager te kunnen verhelpen. Dit heeft verweerder ook aan klager uitgelegd. Het college komt dan ook tot de conclusie dat ook dit klachtonderdeel moet worden afgewezen.
5.4. Ten aanzien van het 4e klachtonderdeel:
Klager verwijt verweerder dat hij de uitgevoerde operatie niet goed heeft uitgevoerd.
Verweerder onderkent dat klager nog altijd last heeft van zijn schouder maar dat kan hem op zichzelf genomen niet aangerekend worden omdat hij als orthopedisch chirurg een inspanningsverplichting heeft en niet een resultaatsverplichting. Dat verweerder een 100% slagingskans heeft toegezegd, zoals door klager wordt beweerd, wordt door verweerder uitdrukkelijk betwist en blijkt ook niet uit zijn status.
Het college heeft – na bestudering van onder meer het operatieverslag - vastgesteld dat de operatie lege artis is uitgevoerd door verweerder. Tijdens de eerste controle, enkele weken na de operatie, zijn door klager – blijkens het medisch dossier – geen bijzonderheden gemeld en ook niet door de collega van verweerder geconstateerd. Klager heeft daarna wel klachten gekregen van een stijve schouder, een zogeheten frozen shoulder. Helaas is dit een voorkomende complicatie na de uitgevoerde ingreep. De omstandigheid dat de ingreep niet het gewenste resultaat heeft gehad wil niet zeggen dat de ingreep dús niet volgens de regelen der kunst is uitgevoerd. Er is nu eenmaal een (kleine) kans dat het gewenste resultaat niet optreedt; in zoverre kan ook geen garantie worden gegeven op succes. De patiënt wordt hier van tevoren ook over ingelicht en dat is bij klager ook gebeurd (zie hiervoor onder 2.2). Overigens beaamt verweerder dat het herstel van de operatie niet ging zoals gebruikelijk is. Dit zou verklaard kunnen worden uit overbelasting door klager, zijn biologische leeftijd of beroepsachtergrond (timmerman), ook dit is tijdens een controle consult ter sprake gekomen. Het betreft in ieder geval niet een complicatie die te relateren is aan het handelen dan wel nalaten van verweerder en kan hem dan ook niet (tuchtrechtelijk) verweten worden.
Dit alles brengt met zich mee dat ook dit 4e klachtonderdeel moet worden afgewezen.
5.5. Ten aanzien van het 5e klachtonderdeel:
Klager verwijt verweerder dat hij bij de uitvoering van de operatie onzorgvuldig is geweest, met bijkomstige nadelige gevolgen (aderverkalking, SLAP-laesie).
Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet gegrond is, nu niet is gebleken dat verweerder bij de uitvoering van de operatie onzorgvuldig is geweest. Omtrent de door klager genoemde bijkomstige nadelige gevolgen kan verweerder geen (tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt. Immers, een aderontsteking kan weliswaar optreden ten gevolge van een infuus voor anesthesie, maar staat medisch gezien volledig los van de operatie die door verweerder is uitgevoerd. Ten aanzien van de SLAP-laesie merkt het college op dat deze niet veroorzaakt kan zijn door de verdoving tijdens de operatie; de anesthesist prikt namelijk op een andere plaats. Verweerder heeft verder aangevoerd dat klager vóór de operatie al een SLAP-laesie had en verwijst hiervoor naar het operatieverslag. Het college komt tot de conclusie dat er geen SLAP-laesie is veroorzaakt door verweerder.
5.6. Voorzover de klacht ook inhoudt dat er sprake is geweest van een ‘haastklus’ door verweerder op 30 oktober 2019, oordeelt het college als volgt. Het college kan klager hierin niet volgen. Klager heeft voor deze stelling geen onderbouwing gegeven, anders dan de weergave van zijn persoonlijke ervaringen tijdens die bewuste dag. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat er sprake was van een ‘haastklus’ – hij had naar eigen zeggen alle tijd en geen haast om andere patiënten te behandelen - en voor de gestelde tijdsdruk biedt het medisch dossier, zo heeft het college geconstateerd, ook geen aanknopingspunt.
5.7. Het college komt alles overziend tot de conclusie dat klager na zijn operatie vervelende gevolgen heeft ondervonden van (de complicatie) frozen shoulder en dat het herstel zeker langer heeft geduurd dan was voorzien. Echter, door verweerder is medisch gezien correct gehandeld en verweerder heeft een verantwoorde ingreep op juiste wijze uitgevoerd.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht (in al haar onderdelen) geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus beslist op 5 februari 2021 door:
A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter,
A.M.J.S. Vervest en R.L. Diercks, leden-arts,
bijgestaan door S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter