ECLI:NL:TDIVBC:2002:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 01-12

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2002:3
Datum uitspraak: 26-03-2002
Datum publicatie: 16-10-2013
Zaaknummer(s): VB 01-12
Onderwerp: Konijnen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onderzoek konijn, dat enige tijd niet had gegeten of gedronken.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 01/12

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellant van een uitspraak

van 12 juli 2001 van het

Veterinair Tuchtcollege (2000/78 - EB)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 12 juli 2001, verzonden op 19 juli 2001, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van appellant, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift, gedateerd 11 augustus 2001 en op 15 augustus 2001 binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Namens beklaagde heeft Z (W te B)  bij brief van 7 september 2001 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 4 december 2001. Bij die gelegenheid heeft appellant zijn standpunt nader toegelicht.  Beklaagde is niet ter zitting verschenen.

2.   De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

Op 15 augustus 2000 heeft beklaagde het konijn van appellant aan een onderzoek onderworpen omdat het sinds 14 augustus 2000 niet had gegeten of gedronken.  Beklaagde heeft geconstateerd dat er sprake was van een pijnlijke maagregio en heeft het konijn een pijnstillend middel en vitaminen toegediend.  Op 16 augustus 2000 heeft een praktijkgenoot van beklaagde het konijn onderzocht.  Hij heeft geconstateerd dat er sprake was van een dikte in de buik en heeft afgesproken dat er de volgende dag een röntgenfoto zou worden gemaakt.  Op 17 augustus 2000 is het konijn in de kliniek van beklaagde opgenomen.  Op basis van röntgenologisch onderzoek heeft beklaagde geconcludeerd dat er sprake was van maagoverlading.  Hij heeft een behandeling met paraffine ingezet.  Op 18 augustus 2000 heeft klager het konijn omstreeks 13:00 uur weer opgehaald; het konijn had de avond tevoren en die nacht wat gegeten en had wat keutels geproduceerd.  Op 18 augustus 2000 omstreeks 16:00 uur is het konijn overleden. Appellant  is niet ingegaan op het voorstel dat beklaagde vervolgens heeft gedaan om onderzoek naar de doodsoorzaak in te stellen zoals het verrichten van sectie.

3.   De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarbij appellant is aangeduid als klager, de  volgende  overwegingen ten grondslag gelegd:

“7.   In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

8.   Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat beklaagde met betrekking tot het consult op 15 augustus 2000 geen verwijt treft.  Het College neemt daarbij met name in overweging dat het konijn slechts een dag ziek was, dat beklaagde bij het door hem verrichte onderzoek heeft geconstateerd dat er sprake was van een pijnlijkheid ter hoogte van de maag en naar aanleiding daarvan een veterinair niet onjuiste behandeling met medicijnen heeft ingesteld.  Het College overweegt voorts dat niet is komen vast te staan dat beklaagde klager heeft geadviseerd om de situatie een paar dagen aan te zien en dat, zo hiervan wel sprake is geweest, zulks de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar van een dier, om bij het uitblijven van een verbetering van de gezondheidstoestand van zijn dier (opnieuw) tijdig diergeneeskundige hulp in te roepen, onverlet laat.  Hieruit volgt dat het eerste onderdeel van de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

9.   Het College is ook van oordeel dat beklaagde met betrekking tot de door hem op 17 en 18 augustus 2000 verleende (na)zorg geen verwijt treft.  Het College neemt in dit verband in overweging dat het konijn op veterinair goede wijze aan een nader onderzoek is onderworpen en dat er een goede behandeling is ingesteld.  Het College neemt voorts in overweging dat het konijn naar aanleiding van deze behandeling weer wat had gegeten en ontlasting had geproduceerd.  Er was naar het oordeel van het College op dat moment geen reden om het konijn langer in opname te houden.  Er was naar de mening van het College evenmin aanleiding voor het verrichten van nader onderzoek aangezien het voor de hand lag dat er sprake was geweest van een overlading van de maag en eerst de resultaten van de daarop gerichte behandeling dienden te worden afgewacht.  Hieruit volgt dat ook het tweede onderdeel van de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

10. Conclusie is dat de klacht in al zijn onderdelen ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De grieven

Door appellant is het volgende tegen de bestreden beslissing aangevoerd.

Grief I: Ten onrechte overweegt het Veterinair Tuchtcollege in overweging 8 van de bestreden beslissing dat beklaagde met betrekking tot het consult op 15 augustus 2000 een behandeling met medicijnen heeft ingesteld en dat hem geen verwijt treft. Appellant is van mening, dat beklaagde het dier niet met medicijnen heeft behandeld.

In de periode van 15 tot en met 18 augustus 2000 is appellant elke dag langs geweest en heeft meermalen  telefonisch contact opgenomen. Beklaagde heeft niet aangegeven dat bepaalde alternatieven bestaan om het dier voedsel en water toe te dienen.  Behalve pijnstillende middelen en een vitamine-injectie heeft beklaagde geen behandeling toegepast. 

Grief II: Ten onrechte vermeldt het Veterinair Tuchtcollege in overweging 9 van de beroepen uitspraak dat beklaagde  met betrekking tot de door hem op 17 en 18 augustus 2000 verleende (na)zorg geen verwijt treft. Beklaagde is pas de derde dag  met de daadwerkelijke behandeling begonnen. Vervolgens is het konijn “genezen” naar huis gestuurd na het eten van een paar slablaadjes en ontlasting van verschillende consistentie. Bij thuiskomst bleek het konijn zeer zwak. Bij een andere behandeling zou de gebrekkige werking van het maag-darmkanaal zeer waarschijnlijk al eerder zijn hersteld en geen reden zijn geweest, dat het konijn moest overlijden.

5.   Het verweer

Beklaagde volstaat met verwijzing naar zijn verweer in eerste aanleg.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   In deze zaak is in hoger beroep aan de orde of in stand kan blijven de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dat beklaagde niet tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het konijn van appellant, met betrekking tot welk dier zin hulp was ingeroepen.

2.   Ten aanzien van grief I, dat in overweging 8 van de bestreden beslissing ten onrechte wordt gesteld dat beklaagde met betrekking tot het consult op 15 augustus 2000 geen verwijt treft, overweegt het Veterinair Beroepscollege het volgende.

Vaststaat dat beklaagde op 15 augustus 2000 het konijn van klager heeft onderzocht, een pijnlijkheid ter hoogte van de maag heeft geconstateerd en een pijnstillend middel heeft verstrekt en een vitamine-injectie toegediend.

Niet gebleken is dat klager tijdens dat consult meer aanwijzingen heeft gegeven dan dat het konijn  sinds de vorige avond niet had gegeten en sinds de vorige ochtend niet had gedronken. Hetgeen klager nadien, op 16 en 17 augustus 2000, onder de aandacht van beklaagde of diens praktijkgenoot heeft gebracht, kan op zich zelf niet tot de conclusie leiden dat ten tijde van het consult op 15 augustus 2000 beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar is tekort geschoten.

Het Veterinair Beroepscollege ziet ook geen grond voor het oordeel dat beklaagde op dat tijdstip uit andere hoofde al aanwijzingen had, die hem hadden moeten nopen tot een verdergaand onderzoek, noch dat hij toen al aanleiding had  moeten zien voor een verdergaande behandeling.

Ook overigens kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van enig nalaten waardoor hij tijdens bedoeld consult is te kort geschoten in de zorg die hij als dierenarts behoort te betrachten ten opzichte van klagers konijn.

Derhalve deelt het Veterinair Beroepscollege de conclusie dat de klacht in haar eerste onderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat grief I niet kan leiden tot het door klager beoogde doel.

3.   In grief II bestrijdt appellant overweging 9 van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dat  beklaagde met betrekking tot de door hem op 17 en 18 augustus 2000 verleende (na)zorg geen verwijt treft.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dienaangaande het volgende.

Op enig tijdstip op 17 augustus 2000 heeft beklaagde kennisgenomen van het resultaat van het röntgenologisch onderzoek waartoe zijn collega had besloten en dat die dag had plaatsgevonden.

Dat vóór dit tijdstip beklaagdes hulp opnieuw, na het eerste consult, zou zijn ingeroepen, is niet gebleken. Derhalve valt niet in te zien welk verwijt beklaagde treft dat hij pas op dit tijdstip op grond van genoemd onderzoek tot een behandeling heeft besloten en daadwerkelijk is overgegaan.

Evenmin kan naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege deze behandeling door beklaagde als veterinair onjuist worden aangemerkt.

Op 18 augustus 2000 heeft beklaagde het konijn van opname en verdere behandeling ontslagen, na te hebben vastgesteld dat het zowel de voorafgaande avond als de nacht had gegeten, dat het ontlasting van normale consistentie had geproduceerd, dat de eerder in de maagregio vastgestelde pijn niet meer aanwezig en de dikte grotendeels verdwenen was, en het konijn qua gedrag en activiteit sterk was verbeterd.

Hetgeen klager hiertegenover heeft gesteld, biedt geen grond voor het oordeel dat beklaagde op veterinair onjuiste gronden tot bedoeld ontslag heeft besloten. Hierbij neemt het Veterinair Beroepscollege ten eerste in aanmerking dat klager niet heeft gesteld, en dat ook niet met het verweer van beklaagde verenigbaar is, dat van een zeer zwakke conditie tenslotte gevolgd door hevige pijnaanvallen die klagers echtgenote na thuiskomst van het konijn heeft waargenomen, reeds sprake zou zijn geweest toen klager het konijn enkele uren voordien bij de kliniek van beklaagde ophaalde. Bovendien is de oorzaak van deze plotselinge achteruitgang van de gezondheid van het konijn – anders dan klager doet voorkomen – niet duidelijk, omdat geen onderzoek naar de doodsoorzaak is ingesteld als gevolg van klagers weigering in te gaan op het voorstel van beklaagde zodanig onderzoek te doen.

De conclusie is dat voor grief 2 van klager geen feitelijke grondslag is te vinden in hetgeen klager en beklaagde over en weer naar voren hebben gebracht.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing na wijziging van de gronden in stand dient te blijven.

7. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter mr D. van Dijk en de leden mr H.C.Cusell, mr M.J. Kuiper, drs P.J. Goedhart (dierenarts) en mw dr L.M. Derkx -Overduin (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr Q.J.M. Kramer en door de voorzitter te A op 26 maart 2002 in het openbaar uitgesproken.

secretaris                                                                                            voorzitter