ECLI:NL:TDIVBC:2001:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 00-19

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2001:7
Datum uitspraak: 04-04-2001
Datum publicatie: 16-10-2013
Zaaknummer(s): VB 00-19
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kat laten inslapen (euthanasie) zonder eerst telefonisch contact op te nemen met klagers.

VETERINAIR BEROEPSCOLLEGE

Dossiernummer: VB 00/19

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 14 september 2000 van het

Veterinair Tuchtcollege (99/083)

1.   Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 14 september 2000, verzonden op 19 september 2000, gegrond verklaard de klacht van Y en Z, wonende te A (hierna te noemen: klagers), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen: appellant), de kat van klagers heeft laten inslapen zonder eerst telefonisch contact met klagers op te (laten) nemen en op die grond aan appellant de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 opgelegd.

Namens appellant heeft W, advocaat te A, bij beroepschrift, gedateerd 15 november 2000 en op 16 november 2000 binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 7 februari 2001. Bij die gelegenheid heeft appellant, bijgestaan door zijn raadsman W voornoemd, zijn standpunt nader toegelicht.

Klagers zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet ter zitting verschenen.

2.   De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

Op 12 augustus 1999 hebben klagers hun kat op verwijzing van hun dierenarts V aan U ter behandeling aangeboden. Op 13 augustus 1999 hebben klagers, in afwachting van de uitslag van het door U verrichte onderzoek, de kat aan appellant ter behandeling aangeboden met de vraag of de kat een infuus diende te worden toegediend. Appellant heeft de kat een injectie met een antibioticum toegediend. Enige tijd later werd hem door zijn assistente gevraagd om even naar de kat te kijken omdat de kat erg benauwd was. Appellant concludeerde dat de kat stervende was en heeft de kat zonder overleg met klagers laten inslapen.

3.   De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“6.       In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn

hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klagers, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

7.         Het College begrijpt uit hetgeen klagers bij monde van hun gemachtigde ter

zitting hebben verklaard, dat hun klacht zo moet worden gelezen dat hun       klacht zich tot het onderdeel, dat beklaagde wordt verweten dat hij de kat op 13 augustus 1999 zonder toestemming, dan wel zonder daartoe eerst

telefonisch contact op te nemen, heeft laten inslapen, beperkt. Het College

overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat klagers de kat op 12 augustus    1999 op verwijzing door V aan U ter behandeling hebben aangeboden en dat zij in afwachting waren van het door U uitgevoerde onderzoek. Voorts staat vast dat klagers de kat op 13 augustus 1999 omstreeks 9:00 uur aan beklaagde ter behandeling hebben aangeboden met de vraag of de kat een infuus moest worden toegediend. Aangenomen moet worden dat klagers bij de afgifte van de kat aan de assistente verder geen enkele informatie omtrent de gezondheidstoestand van de kat en de in dat kader bij V en U afgelegde consulten hebben verstrekt, terwijl zij deze informatie wel hadden kunnen verstrekken. Vast staat dat beklaagde de kat een injectie met een antibioticum heeft toegediend en dat hij, toen hij enige tijd later door de assistente bij de kat werd geroepen omdat de kat volgens haar erg benauwd was, ter plekke heeft besloten om de kat direct te laten inslapen. Daarnaast staat vast dat beklaagde, alvorens tot euthanasie over te gaan, geen contact met klagers heeft opgenomen. Beklaagde heeft ten verweer aangevoerd dat voor het opnemen van telefonisch contact geen tijd meer was omdat de kat stervende was. Het College overweegt dat een dienenarts, alvorens tot euthanasie over te gaan, eerst overleg met de eigenaar of verzorger van een dier dient te plegen en diens toestemming dient te verkrijgen, tenzij de toestand van het dier van dien aard is dat het geen langer uitstel rechtvaardigt. Het College is er op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet van overtuigd dat de toestand van de kat zodanig was dat de kat met spoed diende te worden geëuthanaseerd en er geen tijd meer was om eerst telefonisch contact met klagers op te (laten) nemen. Hieruit volgt dat beklaagde kan worden verweten dat hij de kat van klagers heeft laten inslapen zonder eerst telefonisch contact klagers op te (laten) nemen, zodat de klacht gegrond dient te worden verklaard.

8.         Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College dat, gelet op de feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak, met het opleggen van een waarschuwing kan worden volstaan.”

4.   De grieven

Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege aangevoerd:

Grief:

Ten onrechte heeft het Veterinair Tuchtcollege overwogen dat het beklaagde kon worden verweten dat hij de kat van klagers heeft laten inslapen zonder eerst telefonisch contact met hen op te (laten) nemen. De toestand van de kat was immers zodanig dat deze met spoed diende te worden geëuthanaseerd, zodat er geen tijd meer was om eerst telefonisch contact met klagers te (laten) opnemen.

Er deed zich een noodtoestand voor. De kat was benauwd, bewusteloos, bezig te stikken, lag met gekromde rug en was kennelijk in nood. Appellant zag dat de kat stervende was en dat liet hem geen andere keus dan dit stervenslijden te verzachten. Zonder ingrijpen zou de kat korte tijd later een ellendige dood zijn gestorven. Niet ingrijpen zou (ook in tuchtrechtelijke zin) onverantwoord zijn geweest.

5.   De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.                In de procedure in hoger beroep is aan de orde de vraag of in stand kan blijven de in de grief genoemde overweging in de beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege dat appellant kan worden verweten dat hij de kat van klagers heeft laten inslapen zonder eerst telefonisch contact met hen te (laten) opnemen.

2.                Evenals het Veterinair Tuchtcollege stelt het Veterinair Beroepscollege voorop, dat een dierenarts, alvorens tot euthanasie over te gaan, overleg behoort te plegen met de eigenaar dan wel degene die het dier aan zijn zorg heeft toevertrouwd, met het oog op het verkrijgen van toestemming voor het verrichten van euthanasie. Zulks is anders, indien de toestand van het dier van dien aard is, dat uitstel niet gerechtvaardigd is.

3.      De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust met name op de grond

         dat genoemd college er niet van overtuigd is dat de toestand van de kat

         zodanig was, dat het dier met spoed diende te worden geëuthanaseerd en

         dat er geen tijd meer was om contact met de klagers op te nemen.

4.      Het Veterinair Beroepscollege overweegt dienaangaande dat het ontbreken

         van een overtuiging als door het Veterinair Tuchtcollege genoemd, op

         zichzelf geen grondslag kan vormen voor het oordeel dat appellant

         tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daartoe zou pas kunnen

         worden geconcludeerd, indien zou moeten worden aangenomen dat de

         toestand van de kat van klagers niet zo ernstig was dat het dier

         onverwijld uit zijn lijden moest worden verlost.

5.      Het Veterinair Beroepscollege acht het op grond van de gedingstukken en

         het verhandelde ter zitting, waaronder begrepen de beschrijving die

         appellant reeds in het geding in eerste aanleg heeft gegeven van de

         toestand van de kat, niet voldoende aannemelijk dat de diergeneeskundige

         noodzaak tot onverwijld ingrijpen ontbrak toen appellant het dier

         euthanaseerde.

6.      Uit het voorgaande volgt dat de grief van appellant gegrond is, de

         beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet in stand kan

         blijven en de klacht alsnog dient te worden afgewezen.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd.

6.   Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

-verklaart het beroep gegrond,

-vernietigt de bestreden uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, waaronder de opgelegde maatregel van waarschuwing in de zin van artikel 16, lid 1 onder a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990,

-wijst de klacht af.

Aldus gewezen door de voorzitter prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mr H.C. Cusell, mr G. van der Wiel, drs P.J. Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts) in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris mr C.M. Lubbers en uitgesproken in het openbaar te ‘s Gravenhage op 4 april 2001

door de voorzitter.

Plv. secretaris                                                      Voorzitter