ECLI:NL:TDIVBC:2001:14 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 01-04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2001:14
Datum uitspraak: 18-09-2001
Datum publicatie: 16-10-2013
Zaaknummer(s): VB 01-04
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond met nekklachten.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 01/04

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellant van een uitspraak

van 22 maart 2001 van het

Veterinair Tuchtcollege (2000/58 - EB)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 22 maart 2001, verzonden op 23 maart 2001, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij  in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift, gedateerd 27 maart 2001 en op 28 maart 2001 binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft  bij brief van 21 april 2001 op het beroepschrift gereageerd.

Appellant heeft bij schrijven  van 29 april 2001 op het verweerschrift van beklaagde gereageerd.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 28 juni 2001. Beklaagde is ter zitting verschenen. Appellant heeft van te voren schriftelijk aangekondigd niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn.

2.   De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

Op 20 februari 2000 heeft beklaagde de hond van appellant, die last had van nekklachten, aan een algemeen onderzoek, waaronder een röntgenologisch onderzoek, onderworpen.  Beklaagde heeft geen oordeel durven geven over de aanwezigheid van een eventuele Wobbler omdat zij dit geen eenvoudige zaak vindt en de kwaliteit van de gemaakte foto's niet optimaal was (zij heeft in verband met de aard van de klachten bij het maken van de foto's niet aan de nek getrokken).  Beklaagde heeft een heel voorzichtige diagnose gesteld voor wat betreft de mogelijkheid van een hernia en heeft  de hond pijnstillers (Rimadyl) voorgeschreven. Op 21 februari 2000 heeft klager de hond zonder tussenkomst van beklaagde aan de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren van de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (UKG) ter behandeling aangeboden, alwaar de hond aan een algemeen onderzoek, waaronder een röntgenologisch onderzoek, is onderworpen en de hond tabletten Prednison zijn voorgeschreven.

In het verslag van de UKG omtrent het aldaar verrichte röntgenologisch onderzoek is het navolgende vermeld: "Opnamen van de halswervelkolom tonen op verschillende plaatsen aanwijzingen voor verkalkingen van tussenwervelschijven.  Er is abnormale vorm van cervicale 7 en de tussenwervelruimte tussen de cervicale 6 en 7 is wat vernauwd.  Er is ook wat nieuwvorming zichtbaar.  Dit is het klassieke beeld van cervicale vertebrale instabiliteit.  Onregelmatig calcificatie van de tussenwervelschijf van cervicale 5-6 geeft aan dat ook dit een mogelijke plaats van problemen is.  Nader onderzoek zou kunnen bestaan uit myelografie.”

Z heeft op 15 maart 2000 - na beoordeling van de door beklaagde op 20 februari 2000 gemaakte röntgenfoto's - het volgende verklaard: "Op een aantal opnamen zijn de tussenwervelruimten vrij smal, hetgeen nogal eens te maken kan hebben met positionering c.q. onvoldoende tractie aan de wervels ten tijde van het maken van de foto's die te relateren kan zijn aan het effect van de sedatie of de mate van tractie.  Op de overgang C6-7 is er een wat wigvormig vernauwde tussenwervelruimte, C7 steekt net iets uit boven C6, er is ventraal een lichte afplatting van het cranioventr. deel van de wervel, maar ook bij C6 is dit in enige mate aanwezig.  Dit beeld kan zeer goed passen bij een cerv. instabiliteit c.q. een Wobbler.  Het is een langzaam progressief proces, zodat het de vraag is of dit de klinische klachten van de acute ernstige pijnlijkheid wel kan verklaren.  Een hernia bij C3-4 acht ik zeer zeker ook mogelijk.  E.e.a. betekent dat er afhankelijk van de wensen van de eigenaar, een myelogram noodzakelijk is ter inventarisatie, waarbij naast de gewone zijd. opname en de opname in rugligging opnamen gemaakt moeten worden met compressie van de wervels en gebogen en gestrekte halswervels."

3.   De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarbij appellant is aangeduid als klager, de  volgende  overwegingen ten grondslag gelegd:

“7. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij in haar    hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

8.   Het College zal eerst bespreken het verzoek van klager, om de inhoud van de    door beklaagde in het geding gebrachte akte van dupliek wegens overschrijding van de daartoe gestelde termijn niet in zijn oordeel te betrekken.  Het College overweegt dat de termijnen die in het schriftelijk vooronderzoek worden gehanteerd, termijnen van orde zijn, zodat overschrijding van een termijn niet zonder meer tot gevolg heeft dat een na ommekomst daarvan ingediend processtuk per definitie niet meer in beschouwing wordt genomen.  Het College overweegt voorts dat er, mede gelet op de aard van de zaak en de mate waarin de termijn is overschreden, in het onderhavige geval geen termen aanwezig zijn om de inhoud van de akte van dupliek buiten beschouwing te laten.  Hieruit volgt dat het verzoek van klager dient te worden afgewezen.

9.   Het College overweegt ten aanzien van de klacht, dat beklaagde kan worden verweten dat zij op 20 februari 2000 veterinair onjuist heeft gehandeld doordat zij geen diagnose heeft gesteld, als volgt.  Klager heeft in zijn klacht van 1 juli 2000, aangevuld bij brief van 17 juli 2000, weliswaar aangegeven dat hij beklaagde met name verwijt dat zij op 20 februari 2000 geen diagnose heeft gesteld, doch blijkens het betoog van klager is zijn klacht in feite gericht tegen de hoogte van het door beklaagde in rekening gebrachte bedrag voor dit consult.  Het College overweegt voorts dat de klacht met betrekking tot de diagnose kennelijk op een misverstand berust, aangezien klager in een van zijn (aan de praktijkgenoot van beklaagde) verzonden e-mails wel degelijk melding maakt van het feit dat beklaagde tijdens het consult tegen hem heeft gezegd dat er mogelijk sprake was van een hernia; de aanwezigheid daarvan werd door de opvolgend dierenarts van de UKG evenmin uitgesloten.  Voorts overweegt het College dat er sprake is geweest van een eenmalig weekendconsult en dat klager - toen hij na dit consult constateerde dat er sprake was van een verslechtering van de gezondheidstoestand van de hond en de voorgeschreven therapie geen effect had - zich de volgende dag om hem moverende redenen direct en zonder tussenkomst van beklaagde tot de UKG heeft gewend, waardoor hij beklaagde niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar bevindingen omtrent de mogelijke oorzaak van de gezondheidsproblemen van de hond door het (laten) verrichten van nader diagnostisch onderzoek bij te stellen.  Hieruit volgt dat klager op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat beklaagde op 20 februari 2000, kort gezegd, diergeneeskundig onjuist heeft gehandeld, laat staan dat door het handelen van beklaagde de gezondheid van de hond in gevaar is gebracht.

10. Het College concludeert derhalve dat de feiten waarop de klacht betrekking heeft niet tot de oplegging van de in artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 genoemde maatregelen kunnen leiden en de klacht derhalve zonder verder onderzoek als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

4. De grieven

Door appellant is het volgende tegen de bestreden beslissing aangevoerd.

Grief I: Ten onrechte overweegt het Veterinair Tuchtcollege  in overweging 8 van de bestreden beslissing dat overschrijding van de termijn van de indiening van de akte van dupliek een termijn van orde is. Appellant is van mening dat als regels geen regels zijn het beter is helemaal geen regels af te spreken.

Grief II: Appellant is het niet eens met de vermelding als vaststaand feit onder de hoofden “de klacht”, “het verweer”, “de vaststaande feiten” en “overwegingen” (punt 9) van de bestreden uitspraak dat beklaagde  als diagnose een mogelijke hernia heeft gesteld.  Appellant is van mening dat de opmerking over een mogelijke hernia  bij ernstige nek- of rugklachten  niet beschouwd kan worden als een constatering of diagnose.

Grief III: Ten onrechte vermeldt het Veterinair Tuchtcollege  onder het hoofd “het verweer” dat beklaagde tijdens het consult toediening van corticosteroïden zou hebben voorgesteld. Appellant is van mening dat dit in strijd met de waarheid is.

Grief IV: Onjuist is het dat in de bestreden beslissing onder de hoofden “het verweer” en “de vaststaande feiten” is opgenomen dat beklaagde heeft geadviseerd om de volgende dag kontakt op te nemen als de toestand van de hond niet zou zijn verbeterd. Appellant is het hiermede volstrekt niet eens. Niet gesteld mag derhalve worden dat dit advies een vaststaand feit is. 

Grief V: Appellant stemt in met het in overweging 9 van de beroepen beslissing gestelde dat hij zich de volgende dag om hem moverende redenen direct en zonder tussenkomst van beklaagde tot de UKG heeft gewend. Het Veterinair Tuchtcollege had moeten begrijpen dat hij dit heeft gedaan in het belang en welzijn van de hond omdat de behandeling op 20 februari 2000 was tekortgeschoten.

5.   Het verweer

Beklaagde verwijst naar haar eerdere verweerschrift  in het kader van de behandeling van de zaak door het Veterinair Tuchtcollege en voegt daaraan toe, dat zij wel degelijk tijdens het consult de waarschijnlijkheidsdiagnose hernia heeft gesteld. Zij wijst er op  dat  de UKG en de heer Z eveneens hebben aangegeven dat er sprake was van een mogelijke hernia naast een lichte Wobbler; ook is beklaagde van mening dat zij tijdens het consult  in verband met de door haar vermoede hernia het toedienen van de geïndiceerde corticosteroiden  heeft voorgesteld, alsmede heeft geadviseerd bij onvoldoende verbetering of zelfs verslechtering met haar contact op te nemen.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   In deze zaak is in hoger beroep aan de orde of in stand kan blijven de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege dat beklaagde niet tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant.

2.   Ten aanzien van grief I, dat in overweging 8 van de bestreden beslissing ten onrechte wordt gesteld dat de termijn voor het indienen van de akte van dupliek een termijn van orde is, onderschrijft het Veterinair Beroepscollege het oordeel  van het Veterinair Tuchtcollege. De termijn van orde is met slechts één dag overschreden en op geen enkele wijze is gebleken dat de belangen van appellant hierdoor zijn geschaad.

Grief I gaat derhalve niet op.

3.   Ten aanzien  van grief II, dat beklaagde tijdens het consult slechts terloops een opmerking over een mogelijke hernia heeft gemaakt en dat deze opmerking niet als constatering of diagnose mag worden beschouwd kan het Veterinair Beroepscollege slechts concluderen dat tussen partijen vaststaat dat tijdens het consult door beklaagde – in de woorden van appellant – “een heel voorzichtige diagnose” is gesteld voor wat de mogelijkheid van een hernia betreft.

Grief II faalt derhalve bij gebrek aan belang.

4.   Grief III betreft de in het verweer vermelde bewering dat beklaagde toediening van corticosteroïden heeft voorgesteld. Het Veterinair Tuchtcollege heeft in zijn overwegingen dit verweer van beklaagde niet betrokken. De juistheid van een en ander kan in het midden blijven.

Grief III slaagt derhalve niet wegens gebrek aan belang.

5.   Onder de hoofden “het verweer” en “de vaststaande feiten” is - zo luidt grief IV - ten onrechte opgenomen dat is geadviseerd door beklaagde om de volgende dag kontakt op  te nemen als de toestand van de hond niet zou zijn verbeterd. Ook hieromtrent bestaat tussen partijen verschil van mening en het gestelde mag derhalve niet als vaststaand feit worden aangenomen. Het Veterinair Beroepscollege constateert evenwel, dat  het Veterinair Tuchtcollege in de overwegingen, die tot de bestreden beslissing hebben geleid, deze bewering van beklaagde niet heeft betrokken.

Grief IV faalt eveneens wegens het ontbreken van enig belang.

6.   In grief V brengt appellant naar voren dat hij zich rechtstreeks tot de UKG heeft gewend in het belang en welzijn van de hond omdat de behandeling door beklaagde was tekortgeschoten. Tussen partijen staat vast dat tijdens het consult door beklaagde - in de woorden van appellant - “een heel voorzichtige diagnose” is gesteld voor  wat de mogelijkheid van een hernia betreft. Het contact  tussen appellant en beklaagde is beperkt geweest tot één  enkel weekendconsult. Hetgeen hieromtrent in onderdeel 9 van de beroepen beslissing  wordt overwogen, kan het Veterinair Beroepscollege onderschrijven. Appellant heeft - hoezeer ook ingegeven door goede bedoelingen - beklaagde niet in de gelegenheid gesteld haar bevindingen door nader diagnostisch onderzoek bij te stellen. Het Veterinair Tuchtcollege concludeert terecht dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat beklaagde onjuist heeft gehandeld of tekort is geschoten in de zorg voor de hond.

Grief V slaagt derhalve evenmin.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

7. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter mr D. van Dijk en de leden mr H.C.Cusell, mr J. Borgesius, drs P.J. Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr Q.J.M. Kramer en door de voorzitter te ‘s Gravenhage op 18 september 2001 in het openbaar uitgesproken.

Secretaris                                                                                    Voorzitter