ECLI:NL:TAHVD:2001:1 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160266

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2001:1
Datum uitspraak: 16-01-2001
Datum publicatie: 16-01-2017
Zaaknummer(s): 160266
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Art. 60ab Aw - Verweerder heeft om hem moverende redenen zich op 16 september 2016 laten uitschrijven als advocaat. De beslissing van de raad van 3 oktober 2016 is een ordemaatregel op grond waarvan verweerder vanaf die dag is geschorst in de uitoefening van de praktijk. Nu verweerder er zelf voor gekozen heeft de uitoefening van de praktijk al te beëindigen per 16 september 2016 heeft verweerder geen rechtens te respecteren belang bij zijn beroep tegen de opgelegde ordemaatregel (vergelijk ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2670). Verweerder is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Beslissing                               

van 16 januari 2017

in de zaak 160266

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 3 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-830, aan partijen toegezonden op 3 oktober 2016, waarbij naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet van de deken, verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang is geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat en is bepaald dat de deken de aan het verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing van de raad schriftelijk ter kennis van de raad brengt.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:195.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 oktober 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brieven van verweerder aan het hof van 1 en 3 november 2016;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van verweerder aan het hof van 12 december 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 december 2016, waar verweerder met zijn gemachtigde mr. G en de deken met mr. H, staflid van de Orde in Den Haag, zijn verschenen. Mr. G heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    HET VERZOEK EN HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE.

3.1       De deken heeft de raad verzocht verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk aangezien tegen verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.

3.2       De raad heeft het verzoek behandeld ter zitting van 12 september 2016. Bij beslissing van 3 oktober 2016 is het verzoek tot schorsing op de voet van artikel 60ab Advocatenwet toegewezen met bepaling dat binnen zes weken na de dagtekening van deze beslissing de deken zijn bezwaren die aan het verzoek tot schorsing ten grondslag zijn gelegd ter kennis van de raad dient te brengen. De deken heeft op 14 november 2016 zijn dekenbezwaar ingediend. Behandeling daarvan door de raad is gepland op [korte termijn].

3.3       Verweerder heeft zich op 16 september 2016 laten uitschrijven als advocaat van het tableau. Bij e-mail van 31 oktober 2016 heeft verweerder beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad van 3 oktober 2016 onder aanvoering van een twaalftal grieven tegen de beslissing van de raad. Kern van zijn beroep is dat naar het oordeel van verweerder “geen sprake is van zodanige uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is”.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft om hem moverende redenen zich op 16 september 2016 laten uitschrijven als advocaat. De beslissing van de raad van 3 oktober 2016 is een ordemaatregel op grond waarvan verweerder vanaf die dag is geschorst in de uitoefening van de praktijk.

4.2    Nu verweerder er zelf voor gekozen heeft de uitoefening van de praktijk al te beëindigen per 16 september 2016 heeft verweerder geen rechtens te respecteren belang bij zijn beroep tegen de opgelegde ordemaatregel en dient hij daarin niet-ontvankelijk verklaard te worden (vergelijk ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2670).

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-830.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. M.M.H.P. Houben, H.J. de Groot, M.L.J.C. van Emden-Geenen, R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 16 januari 2017.