ECLI:NL:TDIVBC:2000:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1999-16

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2000:7
Datum uitspraak: 30-03-2000
Datum publicatie: 08-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1999-16
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling baarmoederontsteking bij koe.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 99/16

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellante van een uitspraak

van 22 juli 1999 van het

Veterinair Tuchtcollege (98/088a)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 22 juli 1999, verzonden op 10 september 1999, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift, gedateerd 5 november 1999 en 9 november 1999  binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft  bij brief van 6 december1999 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 28 januari 2000. Bij die gelegenheid heeft appellante haar standpunt nader toegelicht.  Beklaagde heeft bericht niet aanwezig te zullen zijn.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

Op 31 augustus 1997 heeft beklaagde de koe Richtje 3 algemeen inwendig en rectaal onderzocht en geconcludeerd dat sprake was van een baarmoederontsteking.  Hij heeft de baarmoeder van de koe gespoeld met 50 cc TMPS en een intraveneuze injectie met 50 cc TMPS gegeven.  Op 1 september 1997 heeft appellante de koe op advies van de praktijkgenoot van beklaagde een injectie met 50 cc TMPS in de nek toegediend.  Later op diezelfde dag heeft de praktijkgenoot van beklaagde een visite afgelegd omdat de koe last had van hevig persen. Hij heeft een sacraal anaesthesie toegepast; daarna is het persen van de koe volgens appellante gestopt.  De praktijkgenoot van beklaagde heeft geconstateerd dat de pens traag werkte en dat sprake was van leververvetting; hij heeft de koe een injectie met corticosteroiden toegediend.  Op 2 september 1997 heeft beklaagde de koe algemeen uitwendig onderzocht en behandeld met een infuus en een injectie met TMPS i.v. Op 3 september 1997 heeft beklaagde geconcludeerd dat de koe dood ging.  Uit sectie is gebleken dat de koe het beeld van een shock vertoonde en dat sprake was van een bloedvergiftiging als gevolg van een infectie.  Voorts is geconstateerd dat sprake was van onder meer een draaiing van de baarmoeder, ontsteking van de baarmoeder, ernstige leververvetting en locaal buikvliesontsteking ter plaatse van de lever.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de  volgende  overwegingen ten grondslag gelegd:

“9.   In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

10. Het College is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet tot de overtuiging gekomen dat beklaagde, gelet op de anamnese en het ziektebeeld van de koe, kan worden verweten dat hij op 31 augustus en 2 september 1997 onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onjuiste diagnose heeft gesteld.  Hieruit volgt dat deze onderdelen van de klacht ongegrond dienen te worden verklaard.

11. Het College overweegt ten aanzien van de klacht dat beklaagde kan worden verweten dat hij een onjuiste medische behandeling heeft ingezet omdat hij het diergeneesmiddel AA Trim ten onrechte intraveneus heeft toegediend, als volgt.  Het College stelt vast dat partijen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd omtrent de vraag welk diergeneesmiddel beklaagde heeft toegediend.  Beklaagde heeft schriftelijk verklaard dat hij het middel Praxavet TMPS i.v. heeft toegediend; hij heeft deze verklaring ter zitting genuanceerd met de mededeling dat er vermoedelijk sprake is geweest van de toediening van het middel Praxavet TMPS i.v. , doch dat hij dit niet aan de hand van zijn administratie kan staven.  Hij heeft voorts ter zitting verklaard dat hij het middel AA Trim jaren lang zonder problemen intraveneus heeft toegediend.  Klaagster heeft deze lezing ter zitting met stelligheid bestreden.  Het College stelt vast dat de stelling van klaagster wordt ondersteund door de als bijlage bij het klaagschrift gevoegde kopie van de brief van klaagster van 3 september 1997 aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren waarin om sectie wordt verzocht, aangezien ook in deze brief melding wordt gemaakt van de intraveneuze toediening van het middel AA Trim.  Gelet op deze feiten en omstandigheden concludeert het College dat de juistheid van de stelling van klaagster , dat sprake is geweest van de intraveneuze toediening van het middel AA Trim, voldoende vast is komen te staan.  Het College overweegt dat de keuze voor de toediening van het in dit middel aanwezige antibioticum TMPS weliswaar veterinair niet onjuist is geweest, doch dat wel sprake is geweest van een onjuiste wijze van toediening, aangezien AA Trim slechts is geregistreerd voor intra musculaire toediening.  Hieruit volgt dat dit onderdeel van de klacht gegrond dient te worden verklaard.

12. Conclusie is dat de klacht deels gegrond en deels ongegrond dient te worden verklaard.  Het College is, gelet op de feiten en omstandigheden, van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een waarschuwing.”

4. De grieven

Appellante heeft - samengevat - het volgende  tegen de bestreden beslissing van  het Veterinair Tuchtcollege aangevoerd:

I.     Appellante is het oneens met het gestelde in overweging 10 van de uitspraak  van het Veterinair Tuchtcollege dat beklaagde niet kan worden verweten op 31 augustus 1997 en op 2 september 1997 onvoldoende onderzoek te hebben verricht en een onjuiste diagnose te hebben gesteld. Appellante is van mening, dat op 2 september 1997 ten onrechte geen rectaal onderzoek heeft plaatsgevonden  bij de koe. De door beklaagde genoemde perivaginale reactie als reden voor het achterwege laten van het rectaal onderzoek is een onjuiste diagnose zoals uit het sectierapport blijkt. Overigens betwist appellante dat die diagnose toen is gesteld, althans haar toen is meegedeeld. Omdat de koe op 31 augustus 1997 na een injectie met TMPS (AA Trim) zeer heftig reageerde en begon te persen had  beklaagde toch in ieder geval op 2 september 1997 rectaal onderzoek dienen te verrichten om tot een nauwkeuriger diagnose te geraken. Op 2 september 1997 nam beklaagde zonder rectaal onderzoek aan dat sprake was van peritonitis, hetgeen hij toen niet aan appellante heeft gemeld, en zag de bij sectie gebleken torsio uteris over het hoofd.

II.    a. Appellante is van mening dat in overweging 11 van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege ten onrecht geen melding is gemaakt van het feit dat bij de behandeling van de koe op 31 augustus 1997 de baarmoeder  met  50cc AA Trim  is gespoeld.

b.  Bovendien is appellante van mening, dat beklaagde op 2 september 1997 vanwege de heftige reactie van de koe na de toediening van het diergeneesmiddel AA Trim op 31 augustus 1997 de behandeling met dat middel niet had mogen voortzetten.

5. Het verweer

Beklaagde heeft het volgende tegen de grieven aangevoerd:

Beklaagde heeft niets toe te voegen aan hetgeen eerder door hem schriftelijk in zijn verweerschrift  op de klacht  en mondeling  tijdens de zitting van het Veterinair Tuchtcollege naar voren is gebracht.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   In deze zaak is in hoger beroep aan de orde of in stand kunnen blijven de in de grieven van appellante vermelde overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege in hoeverre beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe van appellante.

2.   Grief I richt zich tegen overweging 10  van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, dat beklaagde niet kan worden verweten dat hij op 31 augustus en 2 september 1997 onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onjuiste diagnose heeft gesteld.

Daaromtrent overweegt het Veterinair Beroepscollege als volgt.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde op 31 augustus 1997 op basis van een algemeen uitwendig en rectaal onderzoek van de koe de diagnose baarmoederontsteking stelde. Of beklaagde eveneens een perivaginale reactie diagnostiseerde, zoals beklaagde in zijn verweerschrift vermeldt, kan niet worden vastgesteld, nu dit door appellante wordt bestreden. Op grond  van de beschikbare gegevens acht het Veterinair Beroepscollege - ook in het geval geen perivaginale reactie is geconstateerd - gezien de aard van de klachten en de toestand van de koe alsmede de omstandigheid dat het een eerste onderzoek betrof - louter de waarschijnlijkheidsdiagnose baarmoederontsteking  niet onjuist.

Omdat de voorgeschreven medicatie en behandeling van de koe op 31 augustus 1997 tot heftige reactie bij de koe aanleiding gaven en ook de voortgezette medicatie van de praktijkgenoot van beklaagde op 1 september 1997 tot dezelfde reacties leidde, had naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege op 2 september 1997 beklaagde op basis van verder onderzoek een hernieuwde diagnose dienen te stellen. Zonder rectaal onderzoek heeft beklaagde volgens eigen verklaring de diagnose peritonitis op basis van metritis aangenomen. Beklaagde had naar aanleiding van de opgedane ervaringen met de medicatie en de behandeling van de koe gedurende de voorgaande dagen opnieuw  moeten afwegen of toch tot een inwendig -rectaal - onderzoek zou dienen te worden overgegaan teneinde een zo zeker mogelijke diagnose te kunnen stellen. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat, gegeven de zeer ernstige situatie waarin de koe toen verkeerde en het falen van de tot dat tijdstip ingezette behandeling beklaagde de nadelen van het doen van een inwendig vaginaal onderzoek op grond van de door hem beweerde perivaginale reactie niet had mogen laten prevaleren boven de voordelen van een dergelijk onderzoek, waarbij  naar stellige veterinaire verwachting een duidelijker ziektebeeld te voorschijn zou zijn gekomen op grond waarvan een meer adequate medicatie c.q. behandeling mogelijk was geweest.

Grief I slaagt derhalve voorzover beklaagde  bij het voortgezet onderzoek op 2 september 1997 ten onrechte heeft besloten geen rectaal onderzoek te verrichten bij de koe om tot een meer precieze diagnose te geraken.

3.   Grief II, onderdeel a, betreft overweging 11 van de beroepen uitspraak, voorzover het Veterinair Tuchtcollege daarin niet heeft vastgesteld dat beklaagde op 31 augustus 1997 de baarmoeder van de koe heeft gespoeld met het diergeneesmiddel AA Trim.

Beklaagde heeft in eerste aanleg verklaard toen de baarmoeder van de koe met hetzelfde geneesmiddel te hebben gespoeld als waarmede hij deze koe een intraveneuze injectie heeft toegediend.  Hij is niet opgekomen tegen de vaststelling van het Veterinair Tuchtcollege dat hij op de aangegeven plaats, datum en tijd aan de betrokken koe van appellante  AA Trim heeft toegediend, zodat in beroep daarvan moet worden uitgegaan.

Zoals de rechter in eerste aanleg in overweging 11 van zijn beroepen  uitspraak  heeft vastgesteld, is AA Trim slechts geregistreerd voor intramusculaire toediening. Daar volgens beklaagde geen sprake was van een levensbedreigende situatie, was in de toen gegeven omstandigheden niet alleen het intraveneus toedienen maar ook het spoelen van de baarmoeder van de koe met dat diergeneesmiddel niet toegestaan.

Grief III, onderdeel a, klaagt dan ook terecht dat het Veterinair Tuchtcollege in zijn aangevallen overweging niet heeft vastgesteld dat beklaagde het spoelen met dit middel heeft verricht, ofschoon dit feit onderdeel van de klacht van appellante vormde.

4.   Ten aanzien van onderdeel b van grief II, dat beklaagde de behandeling van de koe met AA Trim op 2 september 1997 heeft voortgezet, overweegt het Veterinair Beroepscollege in navolging van het Veterinair Tuchtcollege dat op grond  van het  verrichte onderzoek en de diagnose buikvliesontsteking de toediening van dit middel veterinair niet onjuist is geweest.

Onderdeel b van grief II slaagt derhalve niet.

Wel  merkt het Veterinair Beroepscollege op, dat de toediening van het middel AA Trim op 2 september 1997 wellicht niet geschied  zou zijn, indien het onderzoek en de diagnose, waaromtrent  hierboven in rechtsoverweging 2 is overwogen, adequaat zouden zijn geweest.

5.   Het gestelde in de rechtsoverwegingen 2 en 3 hierboven leidt het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel dat de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege dient te worden vernietigd.

Het Veterinair Beroepscollege zal  ingevolge artikel 37, vierde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 zelf in de zaak voorzien en overweegt in dit verband het volgende.

Het geheel van feiten en omstandigheden in aanmerking nemend is het Veterinair Beroepscollege van oordeel, dat niet volstaan kan worden met de door het Veterinair Tuchtcollege opgelegde maatregel van een waarschuwing, maar dat aan beklaagde de maatregel van een berisping als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, dient te worden opgelegd. 

7. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

¨    verklaart het beroep gegrond, in voege als voormeld,

¨    vernietigt in zoverre de uitspraak waarvan beroep,

¨    legt aan beklaagde op de maatregel van berisping in de zin van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mr J. Borgesius, mr G. van der  Wiel, drs L.A.J. Smeenk (dierenarts) en drs Y.D. van der Werff (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M. Kramer en door de voorzitter op 30 maart 2000 te ‘s Gravenhage in het openbaar uitgesproken.

 Secretaris                                                                                                    Voorzitter