ECLI:NL:TDIVBC:1999:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1999-01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1999:5
Datum uitspraak: 25-08-1999
Datum publicatie: 02-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1999-01
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat met gebroken pootje. Kat enkele weken later overleden.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 99/01

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellante van een uitspraak

van 12 november 1998 van het

Veterinair Tuchtcollege (97/067)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 12 november 1998, verzonden op 21 november 1998, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te  A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van appellantes kat, met betrekking tot welk dier zijn  hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 11 januari 1999, op 13 januari 1999  binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij schrijven van 3 februari 1999 heeft appellante haar beroepschrift nader toegelicht.

Beklaagde heeft bij brief van 17 maart 1998 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 28 april 1999. Bij die gelegenheid heeft appellante, bijgestaan door haar echtgenoot, haar standpunt nader toegelicht. Beklaagde heeft medegedeeld niet aanwezig te zullen zijn.

Na de behandeling van het geding ter zitting heeft het Veterinair Beroepscollege het onderzoek heropend  teneinde beklaagde schriftelijk nadere vragen te stellen. Op 27 mei 1999 heeft het Veterinair Beroepscollege beklaagde schriftelijk verzocht binnen een maand na dagtekening een viertal vragen te beantwoorden. Beklaagde heeft hierop gereageerd bij schrijven van 23 juni 1999.

Het Veterinair Beroepscollege heeft appellante zowel van het schriftelijk verzoek van 27 mei 1999 als van het antwoord van 23 juni 1999 op de hoogte gesteld en haar in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Van deze gelegenheid heeft appellante gebruik gemaakt bij schrijven van 2 augustus 1999.

2. De vaststaande feiten

Beklaagde heeft de kat van appellante behandeld in verband met een gebroken pootje.  Veertien dagen later heeft appellante het verband verwijderd. Zij heeft zich daarop wederom tot beklaagde gewend, die het pootje van de kat heeft behandeld met Skinnox spray, alsmede medicijnen heeft voorgeschreven in verband met een drukplek met huiddefect.  Een week later heeft appellante in verband hiermede een praktijkgenoot van beklaagde geconsulteerd. Deze heeft gezegd dat, indien er in de toestand van het pootje onvoldoende verbetering zou optreden, het pootje zou moeten worden geamputeerd of de kat zou moeten worden geëuthanaseerd.  Hij heeft voorts geadviseerd de behandeling van het pootje met Skinnox spray voort te zetten.  Appellante heeft enige tijd later aan beklaagde gevraagd om de kat een eetlustopwekkend medicijn voor te schrijven.  Appellante heeft zich daarna tot een andere dierenarts gewend die de kat dexamethason heeft voorgeschreven.  De kat is een week later overleden.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen, waarin appellante is aangeduid als klaagster, ten grondslag gelegd.

“6.   In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

7.    Het College overweegt met betrekking tot de klacht dat beklaagde, samengevat, van de wijze waarop hij het pootje van de kat heeft behandeld een verwijt kan worden gemaakt, als volgt.  Het College is van oordeel dat het op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat beklaagde het pootje van de kat onjuist heeft behandeld.  Het is naar het oordeel van het College op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting evenmin komen vast te staan dat, ook al heeft klaagster verklaard dat zij na veertien dagen zelf het initiatief heeft genomen om het verband te verwijderen en de kat ter controle aan beklaagde aan te bieden, beklaagde niet de daartoe gebruikelijke afspraak voor een controle consult heeft gemaakt.  Voorts overweegt het College dat beklaagde weliswaar heeft verklaard dat er op 23 september 1996 geen exacte afspraken voor controlebezoeken zijn gemaakt, doch wel tegen klaagster is gezegd dat zij regelmatig even voor controle moest langskomen, zodat evenmin vast is komen te staan dat klaagster de kat door toedoen van beklaagde na het consult van 23 september 1996 niet meer ter behandeling aan beklaagde heeft aangeboden.  Conclusie is dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De grieven

Door  appellante is - samengevat - het volgende  tegen de bestreden beslissing aangevoerd:

I.     Ten onrechte is in de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege overwogen dat niet is komen vast te staan dat beklaagde het pootje  van de kat  op 26 augustus 1998 onjuist heeft behandeld. De kat is gestorven door ondeskundige behandeling van de verwonding aan het pootje. Dat is af te leiden uit het feit, dat het pootje geschoren is bij het aanleggen van het spalksteunverband. Dit scheren was niet nodig, omdat er geen sprake van een wond was.

II.    In de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege is voorts ten onrechte  gesteld dat  niet is komen vast te staan, dat beklaagde niet de gebruikelijke afspraak voor een controle consult heeft gemaakt. Vanwege de nalatigheid van beklaagde om een afspraak te maken heeft appellante na veertien dagen zelf het verband moeten  verwijderen.

5. Het verweer

Door beklaagde is - samengevat -  het volgende aangevoerd:

Bij de behandeling van de kat op 26 augustus 1998 is het gebroken pootje vóór het spalken  geschoren op een plek, waar enige schaafwondjes waren. Er was geen perforerende wond.

Er is een afspraak gemaakt om de kat na twee weken te laten controleren. Bij het onderzoek  van de kat op 10 september 1998 zat er ter hoogte van de schaafplekjes een wat natte drukplek. De haren van het pootje waren wat vervilt en zaten gedeeltelijk los. Behandeling met Clamoxil, Synulox en Skinnox wondspray. Het advies is gegeven de kat regelmatig (om de paar dagen) te laten controleren.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   Het Veterinair Beroepscollege ziet zich in dit geding geplaatst voor de beantwoording van de vraag, in hoeverre in stand kunnen blijven de in de grieven van appellante genoemde overwegingen  in de beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege omtrent de  vraag of beklaagde  te kort is geschoten  in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, door de wijze waarop hij op 26 augustus 1998 de kat heeft behandeld en door de wijze waarop hij nazorg heeft verleend.

2.   Ten aanzien van de in de grief I  van de door appellante bestreden overweging 7  van de aangevallen uitspraak wordt het volgende overwogen.

Het Veterinair Tuchtcollege spreekt  daarin als zijn opvatting uit,  dat niet is komen vast te staan dat beklaagde tijdens het op 26 augustus 1998  gehouden consult  onjuist heeft gehandeld.

Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft deze opvatting van het Veterinair Tuchtcollege en overweegt daartoe dat noch aan de stukken, noch aan  het  verhandelde ter  zitting van het Veterinair Beroepscollege, noch aan de antwoorden op schriftelijke vragen van het Veterinair Beroepscollege grond kan worden ontleend voor de opvatting dat beklaagde te kort is geschoten  in de zorg, die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts in dat opzicht had behoren te betrachten.

Grief I faalt derhalve.

3.   Grief II betreft het in overweging 7 van de uitspraak  van het Veterinair Tuchtcollege gestelde, dat niet als vaststaand  kan worden aangenomen dat beklaagde niet de daartoe gebruikelijke afspraak voor een controle consult heeft gemaakt. Uit de overgelegde stukken is gebleken, dat partijen hieromtrent geheel van mening verschillen. Op grond van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk de juiste toedracht van het afgesprokene tussen appellante en beklaagde vast te stellen. Het Veterinair Beroepscollege kan zich dan ook verenigen met de desbetreffende overweging van het Veterinair Tuchtcollege waartegen de tweede grief van appellante zich richt.

Grief II slaagt derhalve evenmin.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

7. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden  mr H. Cusell, mr G. van der Wiel, mw dr A.A.M.E. Lubberink (dierenarts)  en drs N.H. Lieben (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken  in het openbaar  te ‘s Gravenhage op 25 augustus 1999 door de voorzitter.

Secretaris                                                                                                      Voorzitter