ECLI:NL:TDIVBC:1999:12 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1999-08

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1999:12
Datum uitspraak: 15-12-1999
Datum publicatie: 03-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1999-08
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Startverbod finaleloop windhond, omdat deze mank zou lopen.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 99/08

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellante van een uitspraak

van 27 mei 1999 van het

Veterinair Tuchtcollege (98/003)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 27 mei 1999, verzonden op 10 juni 1999, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn  hulp was ingeroepen.

Namens appellante heeft Z, advocaat te A, bij beroepschrift, gedateerd  6 augustus 1999 en op 9 augustus 1999  binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Namens beklaagde heeft W, advocaat te C, bij brief van  15 september 1999 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 4 november 1999. Bij die gelegenheid hebben appellante, bijgestaan door Z en vergezeld  van de heer V, en beklaagde, bijgestaan door W, hun standpunten nader toegelicht. 

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

Op 14 september 1997 heeft beklaagde op verzoek van de commissie voor de windhondenrensport van de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland tijdens de Europese kampioenschappen de veterinaire zaken verzorgd overeenkomstig de reglementen van de Fédération Cynologique Internationale (FCI).  Hij heeft in dat kader, juist vóór de finale loop van die kampioenschappen,  de hond van appellante gemonsterd door de hond in een kring en vervolgens in een rechte lijn heen en weer te laten lopen.  Hij heeft daarbij geconstateerd dat de hond mank liep.  Hij heeft de hond daarna met toestemming van appellante aan een klinisch onderzoek onderworpen.  Beklaagde heeft de jury gemeld dat de hond mank liep.  De jury heeft besloten dat de hond niet mocht starten.

Een tweetal door appellante geraadpleegde dierenartsen heeft respectievelijk 15 en 16 september 1997 onafhankelijk van elkaar verklaard dat de hond op 15 september 1998 in staat was om aan wedstrijden deel te nemen.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“6.   In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

7.    Het College overweegt ten aanzien van de klacht dat, samengevat, beklaagde de hond van klaagster op 14 september 1998 ten onrechte heeft afgekeurd, als volgt.  Ingevolge artikel 9.8.1 van het op de onderhavige wedstrijd van toepassing zijnde reglement van de FCI, juncto Annex 11, nr. 2 onder C, is de met de keuring belaste veterinair verplicht om de aan een finaleloop deelnemende honden te monsteren en eventuele gebreken onmiddellijk aan de jury te melden.  Ingevolge de artikelen 9. 1. 1 en 17 van het reglement van de FCI worden protesten door het scheidsgerecht behandeld en zijn de beslissingen van dit gerecht bindend.  Het College overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dat niet is komen vast te staan dat de keuring van de hond niet correct is verlopen.  Immers, vast staat dat de hond eerst in een kring heeft gelopen en daarna in een rechte lijn heen en weer heeft gelopen en dat beklaagde vervolgens de poot van de hond klinisch heeft onderzocht.  Partijen hebben weliswaar tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent de vraag of de hond mank liep, doch dit neemt niet weg dat naar het oordeel van het College voldoende vast is komen te staan dat beklaagde ten aanzien van de status van het locomotie apparaat van de hond van klaagster een gedegen onderzoek heeft verricht en op basis daarvan aan de jury een weloverwogen advies heeft verstrekt.  Het College is derhalve van mening dat beklaagde, overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van het reglement van de FCI, in het belang van de hond van klaagster heeft gehandeld door de jury aldus te adviseren, teneinde de gezondheid van het dier niet in gevaar te brengen.  Het College overweegt tot slot ten aanzien van de klacht van klaagster, dat beklaagde haar niet heeft willen zeggen wat de hond nu werkelijk mankeerde, dat dit niet tot de taak van beklaagde behoorde.  Voor het overige is naar het oordeel van het College op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende komen vast komen te staan dat beklaagde de aard en de locatie van het gebrek door middel van het met toestemming van klaagster uitgevoerde onderzoek zo goed mogelijk heeft trachten te achterhalen en dat het College uit de verklaringen van klaagster afleidt dat het haar duidelijk moet zijn geweest dat het een gebrek ter hoogte van de rechterschouder betrof.  Het College concludeert derhalve dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De grieven

Door en namens appellante  is, samengevat weergegeven en voorzover hier van belang, het volgende tegen de bestreden beslissing  aangevoerd:

Appellante is het oneens met het gestelde in overweging 7 van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan, dat de keuring van de hond niet correct is verlopen. Appellante is van mening  dat ontegenzeggelijk is gebleken dat de hond geen enkele blessure had. Ook al zou, zoals het Veterinair Tuchtcollege aanneemt, de keuring correct zijn verlopen, de conclusie die beklaagde uit het onderzoek trekt is in ieder geval onjuist, omdat aangetoond is dat de hond geen enkele blessure had.

5. Het verweer

Door en namens beklaagde is, samengevat weergegeven en voorzover hier van belang, het volgende aangevoerd:

Beklaagde heeft een in de gegeven omstandigheden adequaat  onderzoek verricht. Bij  de keuring van renhonden bij een wedstrijd kan geen sprake zijn van een intensieve keuring. Beklaagde vindt dat hij onder die omstandigheden  voldoende zorg heeft betracht  in de uitoefening  van zijn beroep en in redelijkheid tot het door hem aan de jury gegeven advies heeft kunnen komen.

6.   De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   Het Veterinair Beroepscollege ziet zich in dit geding geplaatst voor de beantwoording van de vraag, in hoeverre in stand kunnen blijven de in de grief van appellante genoemde overwegingen in de beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege omtrent de  vraag of beklaagde  te kort is geschoten  in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante.

2.    In het kader van deze beoordeling dient allereerst in aanmerking te worden genomen de aard van de verrichtingen van beklaagde, welke in dit  geding aan de orde zijn, en de omstandigheden waaronder die verrichtingen hebben plaatsgevonden.

Het betrof in het kader van windhondrennen uitgevoerde keuringswerkzaamheden die, naar op grond  van de te dezen kennelijk geldende reglementen van FCI moet worden aangenomen, er vanuit een oogpunt van zorg voor de dieren op waren gericht om honden wier geschiktheid voor die rennen in diergeneeskundig opzicht redelijkerwijs kon worden betwijfeld, van deelneming uit te sluiten. Conform de toepasselijke reglementen van FCI vonden die keuringsverrichtingen plaats onder een zekere tijdsdruk en onder omstandigheden die ook overigens  niet optimaal zijn voor een beoordeling.

Met betrekking tot hetgeen beklaagde in het kader van de keuring heeft verricht ten aanzien van de hond van appellante, bestaat  tussen partijen geen verschil van inzicht. Gezien deze verrichtingen, welke in het vorenoverwogene zijn weergegeven, en hetgeen beklaagde daarbij heeft geconstateerd, kan niet worden staande gehouden dat beklaagde heeft gehandeld op een wijze welke de hier geldende tuchtrechterlijke maatstaf, die met name is bepaald door vorenomschreven doel van de keuring, niet kan doorstaan.

Weliswaar heeft appellante de juistheid van de waarnemingen van beklaagde en van diens daaraan verbonden conclusies  betwist, doch het Veterinair Beroepscollege heeft, gezien hetgeen  omtrent de verrichte keuring is gebleken, in het vanwege appellante gestelde geen grond kunnen vinden voor de opvatting dat beklaagde onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid tot zijn oordeel  aangaande de hond van appellante  en tot zijn daarop  gebaseerde  advies aan de jury heeft kunnen komen.

De omstandigheid dat kort na de windhondenrennen twee andere dierenartsen, na onderzoek van de hond van appellante, hebben verklaard dat het dier gezond was en geen blessures had, respectievelijk in staat was om te rennen, doet aan het voorafgaande in het geheel niet af.

3.   Het Veterinair Beroepscollege is in verband met hetgeen hierboven is overwogen van oordeel dat het beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet kan slagen.

Slotsom

          Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven op grond van hetgeen  hierboven is overwogen.

7. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mr H.C. Cusell,  mr J. Borgesius, dr A.A. M.E. Lubberink (dierenarts) en drs P.J. Goedhart (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M. Kramer en uitgesproken op 15 december 1999 in het openbaar  te ‘s Gravenhage door de voorzitter.

 Secretaris                                                                                                    Voorzitter