ECLI:NL:TDIVBC:1999:10 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1999-06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1999:10
Datum uitspraak: 20-10-1999
Datum publicatie: 03-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1999-06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Reiniging gebit hond. Hond daarna overleden.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 99/06

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellant van een uitspraak

van 25 maart 1999 van het

Veterinair Tuchtcollege (98/031)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 25 maart 1999, verzonden op 10 juni 1999, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B(hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant, met betrekking tot welk dier zijn  hulp was ingeroepen.

Namens appellant heeft Z (V te C) bij beroepschrift, gedateerd 3 juni 1999 en op 4 juni 1999  binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 6 juni 1999 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 25 augustus 1999. Beklaagde heeft medegedeeld niet aanwezig te zullen zijn. Appellant noch zijn gemachtigde Z zijn verschenen.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten:

Op 1 april 1998 heeft appellant bij een praktijkgenoot van beklaagde een afspraak gemaakt voor het reinigen van het gebit van zijn hond op 7 april 1998.  Op 7 april 1998 heeft beklaagde het gebit van de hond onder narcose gereinigd.  Er zijn daarbij drie loszittende gebitselementen verwijderd.  Omstreeks 12:00 uur heeft appellant de hond opgehaald. Appellant heeft omstreeks 12:30 uur, 13:00 uur en 16:00 uur naar de praktijk van beklaagde gebeld.  Kort na 15:00 uur is de hond overleden.  Uit pathologisch onderzoek is gebleken dat sprake was van een geringe fibrosering van de aortaklep en een ernstige leveraandoening; het is niet gebleken dat er een relatie bestaat tussen het overlijden van de hond en het toegediende narcosemiddel.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing  onder meer de volgende overwegingen, waarin appellant is aangeduid als klager, ten grondslag gelegd:

“8. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

9.  Ten aanzien van de klacht, dat beklaagde niet heeft gewaarschuwd voor de aan de onderhavige ingreep verbonden risico’s , overweegt het College als volgt.  Het is van algemene bekendheid dat aan elke ingreep onder narcose risico's zijn verbonden.  Het College is derhalve van mening dat een dierenarts bij het overleg over een bepaalde ingreep alleen een waarschuwingsplicht heeft indien er sprake is van een verhoogd risico.  Uit de stukken blijkt dat niet beklaagde, doch een praktijkgenoot van beklaagde de afspraak voor het reinigen van het gebit heeft gemaakt.  Beklaagde heeft voorts verklaard dat de eigenaar standaard op de aan een ingreep onder narcose verbonden risico's wordt gewezen.  Het CoIlege stelt vast dat uit de stukken niet blijkt dat er in het onderhavige geval aanwijzingen waren van een verhoogd risico.  Hieruit volgt dat de juistheid van de stelling van klager, dat beklaagde hem voor de risico's had moeten waarschuwen, niet is komen vast te staan.  Conclusie is dat dit onderdeel van de klacht ongegrond dient te worden verklaard.”

4. De grieven

Namens appellant  is - samengevat - het volgende  tegen de bestreden beslissing aangevoerd:

Appellant is het oneens met het gestelde in overweging 9 van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege dat niet is komen vast te staan de juistheid van de stelling van appellant, dat beklaagde hem voor de  aan de ingreep onder narcose  verbonden risico’s  had moeten waarschuwen. Al zou de eigenaar  standaard op de aan een ingreep  onder narcose  verbonden risico’s worden gewezen, zoals beklaagde verklaard heeft, tegenover appellant is een dergelijke waarschuwing niet geuit.

5. Het verweer

Door beklaagde is - samengevat -  het volgende aangevoerd:

Standaard wordt gewezen op de risico’s van narcose. Niet meer te achterhalen is of dit in deze aangelegenheid zou zijn nagelaten. Het  vooronderzoek gaf geen aanleiding tot verhoogde risico’s. In dat geval was alsnog contact opgenomen met  appellant.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   Het Veterinair Beroepscollege ziet zich in dit geding geplaatst voor de beantwoording van de vraag, in hoeverre in stand kunnen blijven de in de grief van appellante genoemde overweging in de beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege omtrent de  vraag of beklaagde  te kort is geschoten  in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellant.

2.   Het Veterinair Tuchtcollege  spreekt in de door appellant bestreden overweging 9 van de aangevallen uitspraak als zijn opvatting uit dat niet is komen vast te staan  dat beklaagde hem voor de  aan de ingreep onder narcose  verbonden risico’s  had moeten waarschuwen, omdat tijdens het vooronderzoek  niet is gebleken van een verhoogd risico. Tevens overweegt het Veterinair Tuchtcollege, dat beklaagde  verklaard heeft standaard op de aan een ingreep onder narcose verbonden risico’s  wordt gewezen. Appellant is van mening, dat hij niet is gewaarschuwd voor bedoeld risico.

3.   Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van het bovenstaande het volgende.

Uit de overgelegde stukken is gebleken dat partijen  van mening verschillen over de vraag of in de onderhavige aangelegenheid  gewaarschuwd is voor de gevaren verbonden aan een operatieve ingreep onder narcose.

Op grond van de beschikbare gegevens valt niet vast te stellen of, zoals beklaagde heeft verklaard, ook appellant op de in de praktijk van beklaagde gebruikelijke wijze is gewezen op de risico’s verbonden aan de ingreep die de hond op 7 april 1998 heeft ondergaan. Niet alleen hierom faalt de grief van appellant, maar ook en vooral omdat de afspraak voor deze ingreep op 1 april 1998 is gemaakt met een praktijkgenoot van beklaagde. Een eventueel nalaten door deze praktijkgenoot bij gelegenheid van het maken van de afspraak, kan niet zonder meer aan beklaagde worden tegengeworpen.

4.   Uit het vorenstaande volgt dat het Veterinair Beroepscollege niet toekomt aan een oordeel over de opvatting van het Veterinair Tuchtcollege dat, nu het van algemene bekendheid is dat aan elke ingreep onder narcose risico’s zijn verbonden, een dierenarts bij het overleg over een bepaalde ingreep alleen een waarschuwingsplicht heeft indien er sprake is van een verhoogd risico. Wel merkt het Veterinair Beroepscollege hierover op dat het vooralsnog niet overtuigd is van de juistheid van deze opvatting.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven op grond van hetgeen  hierboven is overwogen.

7. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden  mr H. Cusell, mr G. van der Wiel, mw dr A.A.M.E. Lubberink (dierenarts)  en drs N.H. Lieben (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken  in het openbaar  te ‘s Gravenhage op 20 oktober 1999 door de voorzitter.

 Secretaris                                                                                                    Voorzitter