ECLI:NL:TDIVBC:1998:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1997-14

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1998:4
Datum uitspraak: 05-02-1998
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1997-14
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond. Terugverwijzing naar Veterinair Tuchtcollege.

V E T E R I N A I R  B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 97/14

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende  te A,

appellante van een uitspraak

van  5 juni 1997 van het

Veterinair Tuchtcollege (96/0004)

1.    Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 5 juni 1997, verzonden op 6 juni 1997, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van appellante’s hond, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Bij beroepschrift, gedateerd 29 juli 1997 en binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege 6 augustus 1997,  heeft appellante beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

De behandeling  ter  openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 9 december 1997. Bij die gelegenheid heeft  beklaagde zijn standpunt nader toegelicht. Appellante heeft bericht niet aanwezig te kunnen zijn.

2. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft  beslist dat de klacht ongegrond is.

3. De grieven

Appellante heeft - voor zover thans van belang -  samengevat  het volgende aangevoerd.

Pas op 6 april 1997 ontving appellante een oproep om te verschijnen ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege van 10 april 1997. Op de dag van de zitting kwam appellante in een kettingbotsing terecht, waardoor zij  te laat  op de zitting verscheen.  Omstreeks 09.30 uur - dus tijdig voor de zitting, die om 11.15 uur  zou aanvangen -  heeft zij  het Veterinair Tuchtcollege op de hoogte gesteld van haar situatie. Omstreeks het middaguur verscheen zij bij het Veterinair Tuchtcollege. Dat College had intussen de behandeling van haar zaak ter zitting gesloten en heeft ten onrechte geen aanleiding gevonden de behandeling ter zitting te heropenen teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar klacht nader toe te lichten.

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   Ten aanzien van de klacht inzake de verzending van de oproep voor de zitting van het Veterinair Tuchtcollege wordt overwogen dat uit  het beschikbare  procesdossier blijkt  dat  de betreffende oproep pas op 3 april 1997 is verzonden. Aangezien ingevolge artikel 9 van het Reglement voor het Veterinair Tuchtcollege de oproeping  onverwijld  bij aangetekende brief door de secretaris  aan klager en beklaagde  dient te worden verzonden, nadat de voorzitter van het college dag en uur waarop de zitting wordt gehouden heeft vastgesteld, en aangetoond  is dat de oproeping aan klaagster, thans appellante, slechts enkele dagen vóór de zitting is verzonden, is voornoemde klacht gegrond. Het Veterinair Beroepscollege ziet evenwel daarin geen aanleiding voor een vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu appellante naar het Veterinair Tuchtcollege bij het openen van de hoorzitting bekend was zich  had opgemaakt om ter zitting  te verschijnen. Derhalve is in de gegeven omstandigheden van deze zaak door deze te late oproeping de goede procesorde als zodanig niet op ontoelaatbare wijze verstoord.

2.   Met betrekking tot de grief dat appellant niet in de gelegenheid is gesteld haar klacht nader toe te lichten, overweegt  het Veterinair Beroepscollege, dat  het in beginsel de eigen verantwoordelijkheid van  partijen is  om tijdig ter zitting te verschijnen. Het risico van te laat verschijnen ter zitting, op een tijdstip dat mogelijk de zaak reeds is gesloten, ligt derhalve in de regel  bij  partijen.

3.   Dat is evenwel anders indien een partij als gevolg van een buiten zijn macht gelegen omstandigheid verhinderd was tijdig ter zitting  te verschijnen. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege  deed zich ten aanzien van appellante op 10 april 1997 een dergelijke situatie voor. Daarbij is het tevens van betekenis dat appellante onverwijld het Veterinair Tuchtcollege op de hoogte heeft gesteld van haar vertraging.

4.   De beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege is gedaan mede op grond van een hoorzitting, waarvoor de oproep van de zijde van het college aan partijen in strijd met zijn reglement te laat is uitgegaan, en waarbij beklaagde wel maar klaagster niet tijdig aanwezig was. Klaagster heeft echter op 10 april 1997 enige tijd voor de aanvang van de zitting  aan het secretariaat  van het college te kennen gegeven de hoorzitting weliswaar te willen bijwonen, maar wegens haar niet toe te rekenen omstandigheden daartoe niet tijdig aanwezig te zullen kunnen zijn. Klaagster heeft zich korte tijd, nadat de hoorzitting in deze zaak was gesloten, alsnog op dit secretariaat  voor het bijwonen van de zitting gemeld. In de gegeven omstandigheden van deze zaak  had het Veterinair  Tuchtcollege alvorens uitspraak te doen partijen opnieuw voor een hoorzitting moeten oproepen om hen in overeenstemming met de daartoe strekkende bepalingen in staat te stellen in beider aanwezigheid alsnog hun standpunt aan het college nader toe te  lichten. Nu dit in strijd met de goede procesorde niet is geschied, is de grief van appellante gegrond, zodat de beroepen uitspraak niet in stand kan blijven.

5.   Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts dat hij ingevolge art. 37, vierde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, nu de in eerste aanleg  gegeven beslissing niet kan worden gehandhaafd, de zaak  zelf  dient af te doen.  Appellante had er op mogen rekenen, dat zij ingevolge het bepaalde  in art. 32, eerste lid, van de wet zou worden gehoord. Door het achterwege blijven hiervan  is haar  in eerste instantie ten onrechte  de mogelijkheid  om haar klacht toe te lichten onthouden.  Op deze grond acht het Veterinair Beroepscollege termen aanwezig de onderhavige zaak aldus af te doen, dat deze wordt terugverwezen naar het Veterinair Tuchtcollege teneinde opnieuw te beslissen na inachtneming van het bepaalde in art. 32, eerste lid, van de wet. In het belang van een goede voortgang van de procedure acht het Veterinair Beroepscollege het voorts geraden te bepalen, dat het Veterinair Tuchtcollege binnen 4 maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op de klacht beslist.

  Slotsom

Gelet op de  desbetreffende  artikelen van de Wet op de uitoefening  van de diergeneeskunde 1990  komt het Veterinair Beroepscollege  tot de slotsom dat  de in beroep bestreden  beslissing van het Veterinair Tuchtcollege  moet worden vernietigd en dat de onderhavige zaak naar het Veterinair Tuchtcollege dient te worden terugverwezen teneinde opnieuw  te beslissen met inachtneming van het bepaalde in art. 32, eerste lid, van de wet.

5. Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

-verklaart het beroep gegrond, in de voege als voormeld,

-vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

-wijst de zaak terug naar het Veterinair Tuchtcollege, en

-bepaalt dat het Veterinair Tuchtcollege binnen vier maanden na dagtekening van deze uitspraak  opnieuw op de klacht beslist, met inachtneming van deze uitspraak.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mr H.C. Cusell,  mr L.E. de Brauw-Huydecoper,   drs P.J.Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel

(dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken  in het openbaar  te ‘s Gravenhage  op 5 februari 1998  door de voorzitter.

Secretaris                                                                                                    Voorzitter