ECLI:NL:TDIVBC:1998:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1997-13

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1998:3
Datum uitspraak: 05-02-1998
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1997-13
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond. Ontbreken van voor operatie vereiste specifieke veterinaire deskundigheid. Terugverwijzing naar Veterinair Tuchtcollege.

VETERINAIR BEROEPSCOLLEGE

Dossiemummer: VB 97/13

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 5 juni 1997 van het

Veterinair Tuchtcollege (96/0106)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 5 juni 1997, verzonden op 6 juni 1997, gegrond verklaard de klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen klaagster), dat X, dierenarts te A (hierna te noemen appellant), te kort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van appellante's hond, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Namens appellant heeft mr Th.  F.M. Pothof, advocaat te Utrecht, bij beroepschrift, op 4 augustus 1997 gedateerde en  eveneens op 4 augustus 1997 binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft

plaatsgevonden op 9 december 1997.  Bij die gelegenheid heeft appellant, bijgestaan door mr D.A. Molier, advocaat te Utrecht, zijn standpunt nader toegelicht.  Klaagster heeft bericht niet aanwezig te kunnen zijn.

2.  De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft in zijn beroepen uitspraak beslist dat de klacht gegrond is voor zover deze inhoudt dat beklaagde een operatie heeft uitgevoerd welke hij gelet op het ontbreken van de daarvoor vereiste specifieke veterinaire deskundigheid niet had mogen uitvoeren en dat hij voorafgaand aan die operatie in onvoldoende mate voorlichting heeft verstrekt omtrent het bijzonder karakter van de door hem voorgestane behandelwijze.

3.  De grieven

Namens appellant is - voor zover thans van belang - samengevat het volgende aangevoerd.

Bij klaagschrift is appellant alleen gebrek aan voldoende nazorg verweten.  Pas tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege heeft klaagster voor de eerste maal de klacht geuit, dat appellant niet de vereiste diergeneeskundige kennis zou bezitten om eerderbedoelde ingreep uit te voeren.  Appellant was ter zitting niet voorbereid op deze nieuwe klacht.  In verband hiermede en omdat genoemde klacht een belangrijke rol heeft gespeeld in de overwegingen die tot de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege hebben geleid, acht appellant  zich wezenlijk in zijn verdediging tegen de nieuwe klacht geschaad en daarmede de goede procesorde ernstig geschonden.

4.       De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   Zoals in de aangevallen uitspraak onder de rubriek “De Klacht” is vermeld, heeft klaagster appellant in haar klaagschrift verweten haar hond na de in het geding zijnde operatie onvoldoende nazorg te hebben verleend en heeft klaagster eerst ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege naar voren gebracht dat appellant niet beschikt over de specialistische diergeneeskundige kennis die voor het verrichten van bedoelde operatie was vereist.

2.   Het Veterinair Beroepscollege overweegt dienaangaande in de eerste plaats dat uit de voorschriften van Hoofdstuk III van de Wet op de uitoefening van de  diergeneeskunde 1990 voortvloeit dat het Veterinair Tuchtcollege dient te beslissen op de grondslag van een klacht die een rechtstreeks belanghebbende  tegen een diergeneeskundig beroepsbeoefenaar heeft ingebracht. Zulks sluit niet uit dat een klager zijn klacht aanvult met nadere bedenkingen tegen beklaagde,  mits die onmiskenbaar in een rechtstreeks verband staan met de oorspronkelijke klacht. Met zodanige bedenkingen kan, gezien het procesrechtelijke beginsel van hoor en wederhoor, het Veterinair Tuchtcollege eerst rekening houden nadat  de beklaagde genoegzaam  in de gelegenheid is gesteld daaromtrent op adequate wijze verweer te voeren.

3.   Het  Veterinair Beroepscollege acht het in verband met het voorgaande op zichzelf niet onjuist dat het Veterinair Tuchtcollege de vraag onder ogen  heeft gezien of appellant voldoende gekwalificeerd was voor het verrichten van eerder bedoelde operatie.

Gelet op hetgeen  van de zijde van appellant  naar voren is gebracht, moet echter worden geoordeeld dat het Veterinair Tuchtcollege ten aanzien van dat punt heeft beslist zonder appellant (voldoende) gelegenheid te hebben geboden tot het voeren van verweer. Immers, appellant behoefde in verband met de inhoud van de klacht niet bedacht te zijn op voornoemd punt. Derhalve had het Veterinair Tuchtcollege het onderzoek ter zitting  dienen te schorsen teneinde appellant in de gelegenheid te stellen tot het voeren van nader verweer. Zulks zou slechts anders zijn, wanneer appellant desgevraagd zou hebben verklaard daaraan geen behoefte te hebben.

 Nu uit de beroepen uitspraak niet blijkt dat het Veterinair Tuchtcollege bij de nieuwe klacht op deze wijze aandacht heeft besteed aan de hoor en wederhoor, dient de aangevallen uitspraak wegens schending van voornoemde fundamentele  procesrechtelijke norm te worden vernietigd.

4.   Gezien de aard van deze vernietiging acht het Veterinair Beroepscollege het geraden niet zelf in de onderhavige zaak te voorzien doch deze terug te verwijzen naar het Veterinair Tuchtcollege. Aldus kan het litigieuze punt van de kwalificatie voor het verrichten van meerbedoelde ingreep eventueel alsnog in twee instanties ten volle aan de orde komen.

5.   In het belang van een goede voortgang van de procedure acht het Veterinair Beroepscollege het voorts geraden te bepalen, dat het Veterinair Tuchtcollege binnen 4 maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op de klacht beslist.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege moet worden vernietigd en dat de onderhavige zaak naar het Veterinair Tuchtcollege dient te worden terugverwezen teneinde opnieuw te beslissen met inachtneming van het bepaalde in art. 32, eerste lid, van de wet.

5.  Beslissing in   hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

-verklaart het beroep gegrond, in de voege als voormeld,

-vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

-wijst de zaak terug naar het Veterinair Tuchtcollege en

 -bepaalt dat het Veterinair Tuchtcollege binnen vier maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op de klacht beslist, met inachtneming van deze uitspraak.

Aldus gewezen door de voorzitter prof. mr B. H. ter Kuile en de leden mr H.C. Cusell,  mr L.E. de Brauw-Huydecoper, drs P.J.Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel  (dierenarts) in tegenwoordigheid van de secretaris mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken in het openbaar te ‘s Gravenhage op 5 februari 1998 door de voorzitter.

Secretaris                                                                                           Voorzitter