ECLI:NL:TDIVBC:1997:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1996-11

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1997:4
Datum uitspraak: 22-01-1997
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1996-11
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond. Beroep te laat ingesteld. Niet-ontvankelijk.

            V E T E R I N A I R  B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 96/11

Uitspraak

in de zaak van

X,

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 16 april 1996 van het

Veterinair Tuchtcollege (95/0041).

Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 16 april 1996, aan partijen verzonden op 31 mei 1996, de klacht van appellante, dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen: beklaagde) tekort is geschoten in de zorg voor haar hond, doordat beklaagde ten onrechte de milt van de hond heeft verwijderd, voor- en nazorg na een echografie heeft geboden op een zodanige wijze dat een dermatitis is ontstaan, een balanoposthitis niet heeft behandeld en tekort is geschoten in de communicatie jegens appellante, ongegrond verklaard.

Op 14 augustus 1996 deelt appellante aan het Veterinair Beroepscollege mede, dat zij op 26 juli 1996 bericht heeft, dat zij van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege in beroep wilde gaan, maar dat het haar vanwege haar gezondheidsituatie tot dat moment niet mogelijk was op dat moment het beroep nader te motiveren.

Bedoeld bericht van appellante d.d. 26 juli 1996 heeft het Veterinair Beroepscollege nimmer bereikt.

Na telefonisch overleg met de secretaris van het Veterinair Beroepscollege heeft appellante bij een op 11 september 1996 binnengekomen beroepschrift beroep op nader aan te voeren gronden ingesteld tegen voormelde beslissing.

Mr. J.J. Roossien, advocaat te Elburg, heeft bij een op 17 oktober 1996 binnengekomen schrijven namens appellante uiteengezet op welke gronden het beroep steunt.

Mr. A.F. Geerts, advocaat te Utrecht, heeft namens beklaagde op 15 oktober 1996 , 23 oktober 1996  en  19 november 1996 op het beroepschrift gereageerd.

Op  6 december  1996  heeft  mr J.J. Rossien namens appellante   het Veterinair Beroepscollege medegedeeld dat  appellante  in verband met ziekte niet bij de behandeling van de  zaak  ter zitting van het Veterinair Beroepscollege  op 12 december 1996  aanwezig  zou kunnen zijn.  Verzocht wordt om een nieuwe datum van behandeling vast te stellen.

Namens  beklaagde  maakt  mr A.F.Geerts  bij fax van 11 december 1996 het grootst mogelijk bezwaar tegen uitstel van de behandeling van de zaak op 12 december 1996.                                                              

Het Veterinair Beroepscollege ziet geen aanleiding  om de behandeling van de  zaak  op de zitting van 12 december  1996  uit te stellen teneinde  een buitensporig lange beroepsprocedure in deze  ook overigens al lang lopende  tuchtrechtelijke  zaak te voorkomen.

De behandeling  ter zitting  van het Veteriniar Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 12 december 1996 in aanwezigheid  van beklaagde, bijgestaan door  haar advocaat  mevrouw  mr  N.A. Sjoer.  Appellante  is met bericht van verhindering niet verschenen.

De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van appellante

1.         Bij aangetekend schrijven van 31 mei 1996 heeft de secretaris van het Veterinair Tuchtcollege  appellante een afschrift toegezonden van de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege in deze zaak. In dat schrijven is melding gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen bij het Veterinair Beroepscollege binnen twee maanden na de verzenddatum van dat schrijven.

2.         Appellante heeft  echter eerst op 11 september 1996  beroep ingesteld. Noch in dit beroepschrift, noch in het nader gemotiveerde beroepschrift van 17 oktober 1996 wordt op  enigerlei wijze aangegeven waarom niet tijdig beroep is ingesteld.

3.         Het Veterinair Beroepscollege heeft in zijn beschouwing betrokken het schrijven van appellante van 14 augustus 1996 aan de secretaris van het Veterinair Beroepscollege, waarin melding wordt gemaakt van een  op 26 juli 1996 aan het Veterinair Beroepscollege gedane mededeling dat zij beroep wenste in te stellen tegen de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege. Een stuk met een zodanige inhoud is echter nimmer door het Veterinair Beroepscollege ontvangen.  Evenmin heeft appellante  enig bewijs geleverd voor de verzending van een dergelijk stuk, of is het bestaan daarvan anderszins aannemelijk geworden.

4.         Gelet op het hierboven overwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel dat appellante niet ontvankelijk is in haar beroep, omdat zij de daarvoor gestelde termijn niet in acht heeft genomen.

5.         Het Veterinair Beroepscollege komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven van appellante ten aanzien van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat appellante niet kan worden ontvangen in haar beroep tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 16 april 1996.

Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

verklaart appellante niet ontvankelijk in haar beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter dr C.P.C.M. Oomen en de leden mr J. Borgesius,

mr H.C. Cusell, drs N.H. Lieben (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr Q.J.M. Kramer en uitgesproken  in het openbaar  te ‘s Gravenhage op 22 januari 1997 door de voorzitter.

Secretaris.                                                                            Voorzitter.