ECLI:NL:TDIVBC:1997:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1996-10

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1997:3
Datum uitspraak: 22-01-1997
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1996-10
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling gewonde kat

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 96/10

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 16 april 1996 van het

Veterinair Tuchtcollege ( 95/0088)

1.    Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 16 april 1996, aan partijen  verzonden  op  3 juni 1996, de klacht van appellant, dat Y (hierna te noemen : beklaagde)  tekort is geschoten  in de zorg  voor de kat van appellant, doordat  beklaagde ten onrechte geadviseerd heeft de  gewonde kat  operatief te behandelen, ongegrond verklaard.

Appellant heeft  bij een op  1 augustus 1996 bij het Veterinair Beroepscollege  ingekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen  voormelde uitspraak. 

Beklaagde heeft  bij een op 23 november 1996  bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen  verweerschrift  op  het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 12 december  1996. Bij die gelegenheid heeft appellant  zijn standpunt nader toegelicht. Beklaagde  heeft laten weten op de zitting niet aanwezig te kunnen zijn.

2.    De vaststaande feiten

Op woensdag 19 juli 1995 heeft  appellant  een gewonde kat  aangeboden  aan beklaagde aanvankelijk voor een onderzoek. Beklaagde heeft de kat onder narcose gebracht en onderzocht en daarbij een femurbreuk  alsmede een luxatie  van femurkop naar caudaal geconstateerd. Een buikwond  bleek niet perforerend, de bloedureum  - en GGT waarden normaal. Na overleg  met appellant  werd op advies  van beklaagde besloten de kat verder te behandelen. Beklaagde  heeft de femurbreuk met pinnen vastgezet. De femur kop bleek niet blijvend in de kom te fixeren. De buikwond  werd met een drain gesloten. Op vrijdag 21 juli 1995 is de kat aan appellant meegegeven. De kat is zaterdag 22 juli 1995 gestorven. Op zaterdag 22 juli 1995 heeft de echtgenote van klager  contact gezocht met beklaagde. In dat gesprek is de toestand van de kat besproken.

3.    De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

          “5. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg voor de kat van klager, doordat beklaagde ten onrechte  -gezien het verloop   van het genezingsproces - geadviseerd heeft de gewonde kat  operatief te  behandelen. Tevens  is in geding  of beklaagde  gelet  op wat de echtgenote van appellant  op zaterdag  22 juli 1995 meedeelde omtrent  de  toestand van de kat  te kort is geschoten door niet een consult te  adviseren.

6.. Terzake het eerste deel van de klacht - betreffende  het advies tot opereren - overweegt het College  dat gezien de bevindingen van beklaagde  bij zijn onderzoek  beklaagde in redelijkheid  heeft kunnen adviseren om de veertienjarige kat operatief te behandelen. De femurluxatie en de femurbreuk, noch de niet  perforerende  buikwond zijn ieder voor zich of gezamenlijk zodanige aandoeningen dat beklaagde had  dienen aan te dringen op euthanasie van de kat.

7.  Ook in het licht van de door klager geuite wens dat de kat zodanig zou kunnen genezen dat het dier zich staande  zou kunnen houden tussen zijn soortgenoten heeft beklaagde kunnen besluiten dat daartoe  voldoende kans bestond  om de behandeling van de aandoening aan te vangen.  Evenmin zijn  deze aandoeningen van zodanige  aard dat beklaagde  de immer aanwezige kans op complicaties  na een operatie  zozeer had dienen te vrezen dat beklaagde daaromtrent bijzondere  aandacht  had dienen te geven bij zijn advies  tot verdere behandeling  van de kat.

8.  Naar het oordeel van het College  heeft beklaagde  klager een juist advies gegeven en heeft  klager dit advies terecht gevolgd. Zulks brengt met zich dat de klacht van klager op dit punt niet gegrond  kan worden verklaard.

9.  Terzake  van de klacht van klager  dat beklaagde op een onjuiste wijze heeft gereageerd op het telefoongesprek met klagers echtgenote, overweegt  het College het volgende. Geenszins staat vast dat in dit telefoongesprek zodanige symptomen zijn medegedeeld dat beklaagde had dienen te besluiten dat een consult diende plaats te vinden. Vast staat dat  niet in duidelijke bewoordingen om een consult is verzocht. Voor zover de echtgenote beoogde beklaagde er van te doordringen dat een consult gelet op  toestand van de kat gewenst was, is het College van oordeel dat beklaagde in casu  niet kan worden verweten dit niet uit de woorden van de echtgenote  van klager  te hebben opgemaakt. Beklaagde is niet afwerend geweest met betrekking tot een mogelijk gewenst consult. Onder deze omstandigheden kan de klacht  van klager  niet gegrond verklaard worden.”

4.    De grieven

Appellant is het  niet eens met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege heeft  gesteld in overweging 9,  dat geenszins vaststaat   dat  in voornoemd telefoongesprek  op zaterdag 22 juli  1995  zodanige  symptomen zijn medegedeeld, dat beklaagde had dienen te besluiten  dat een consult diende plaats te vinden, alsmede  dat   vaststaat dat niet in duidelijke bewoordingen om een consult is verzocht. Beklaagde had, aldus appellant,  uit   het besprokene  in bedoeld telefoongesprek  dienen te begrijpen dat  de kat ondraaglijke pijnen  moet hebben geleden  en dat om een consult werd verzocht. Appellant heeft tevens gesteld dat  beklaagde, gezien de verwondingen en de leeftijd van de kat, ten onrechte heeft geadviseerd tot verdere behandeling  van het dier.

Door vorenomschreven  gang van zaken acht  appellant het vertrouwen dat hij  in beklaagde had gesteld, ernstig geschonden.

5.    Het verweer

Beklaagde  brengt naar voren dat   de echtgenote van appellant   in het telefoongesprek   op zaterdag  22 juli 1995   hem naar zijn bevinding  niet duidelijk heeft gemaakt dat zijn ingrijpen  noodzakelijk was.  Er is niet uitdrukkelijk om een consult gevraagd. Er is  slechts eenmaal gebeld.  Ook toen het slechter ging met de kat  is er niet opnieuw contact gezocht.

6.    De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.    In geding is allereerswt de vraag  of beklaagde tekort is geschoten in de zorg voor appellants  kat  omdat hij  in het telefoongesprek op 22 juli 1995 geen aanleiding  heeft gevonden  voor het verlenen van een consult.        

2.     In de eerste  plaats moet worden vastgesteld dat in meergenoemd telefoongesprek op zaterdag 22 juli  1995  niet om een consult is verzocht.  Blijkens het proces-verbaal van de zitting  van het Veterinair Tuchtcollege  op  15 februari 1996  is dit door  appellant verklaard. Voorts heeft appellant  noch in zijn beroepschrift noch  ter  zitting van het Veterinair Beroepscollege   gesteld  dat  een verzoek daartoe  is gedaan.

3.     Vervolgens doet de vraag zich voor, of  beklaagde, door hetgeen in het telefoongesprek naar voren is gebracht, had  dienen te begrijpen, dat  een consult wenselijk was zonder dat zulks  met zoveel woorden  werd gezegd door de echtgenote van appellant.

4.     Het Veterinair Beroepscollege   overweegt ten aanzien   van  deze vraag, dat het op grond van hetgeen partijen in onderling verschillende lezingen omtrent de inhoud   en het verloop van eerder vermeld telefoongesprek naar voren hebben gebracht, niet aannemelijk is geworden dat in dit gesprek zodanige symptomen zijn medegedeeld, dat beklaagde had dienen te begrijpen dat een consult diende plaats te vinden.

.

5.     Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege faalt de grief van appellant betreffende de door  beklaagde toegepaste behandeling evenzeer. Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft hetgeen te dier zake  in de overwegingen 6 t/m 8  van de aangevallen uitspraak is gesteld, en stelt vast dat appellant geen inhoudelijke  argumenten naar voren heeft gebracht die een ander licht op deze kwestie werpen. 

6.     Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep  van appellant tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet kan slagen.

Slotsom

Gelet op de  desbetreffende  artikelen van de Wet op de uitoefening  van de diergeneeskunde 1990  komt het Veterinair Beroepscollege  tot de slotsom dat het beroep van appellante  niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, zodat dit beroep moet worden verworpen.

7.    Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

Verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden dr C.P.C.M. Oomen,  mr H.C. Cusell, drs P.J.Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken  in het openbaar  te ‘s Gravenhage  op 22 januari 1997 door de voorzitter.

Secretaris                                                                             Voorzitter