ECLI:NL:TDIVBC:1997:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1997 10

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1997:16
Datum uitspraak: 05-11-1997
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1997 10
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat met ernstig letsel aan pootjes. Advies euthanasie.

V E T E R I N A I R B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 97/10

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellant van een uitspraak

van 5 juni 1997 van het

Veterinair Tuchtcollege (96/0091)

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 5 juni 1997, verzonden op 6 juni 1997, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellant), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van appellants kat, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Appellant heeft bij beroepschrift, gedateerd 23 juni 1997 en binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege op 2 juli 1997, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij schrijven van 2 augustus 1997 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 1 oktober 1997. Bij die gelegenheid hebben beklaagde in persoon en appellant, bijgestaan door zijn vader, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten.

Op 13 juni 1995 is een aan appellant toebehorende kat, die enkele dagen daarvoor was weggelopen en door de dierenambulance met ernstig letsel aan de pootjes was teruggevonden, aan beklaagde ter behandeling aangeboden. Beklaagde heeft voorgesteld de kat te behandelen, heeft appellant een indicatie van de daaraan verbonden kosten geschetst en heeft, nadat appellant daarmee had ingestemd, de kat behandeld door de wonden te verzorgen en één pootje te stabiliseren. Enkele dagen na aanvang van de behandeling verslechterde de toestand van de kat en heeft beklaagde geadviseerd de kat te euthanaseren.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“5. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

6. Het College overweegt hieromtrent dat op grond van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de kat die aan beklaagde ter behandeling werd aangeboden zodanig letsel had dat het instellen van een behandeling als zinloos had moeten worden beschouwd. Mede gezien het overleg dat voorafgaand aan het instellen van een behandeling tussen klager en beklaagde heeft plaatsgevonden, waarbij beklaagde heeft voorgesteld de kat in ieder geval een kans te geven en beklaagde (het Veterinair Beroepscollege leest hier: klager) te kennen heeft gegeven grote waarde te hechten aan het in leven houden van de kat, acht het College beklaagdes beslissing de kat te behandelen niet onbegrijpelijk. Gelet op de wijze waarop beklaagde zich omtrent de

behandelperspectieven heeft uitgelaten en de omstandigheid dat door haar voorafgaand aan het instellen van een behandeling een prijsindicatie is gedaan, kan het College voorts niet aannemen dat beklaagde klager er op onjuiste gronden toe heeft bewogen in te stemmen met behandeling van de kat.

7. Dit voert het College tot de conclusie dat de klacht ongegrond moet worden geoordeeld.”

4. De grieven

Door appellant is - samengevat - het volgende tegen de bestreden beslissing aangevoerd.

I. Met betrekking tot de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege.

-Ten onrechte vermeldt de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege onder punt 1, dat appellant daar zonder bericht van verhindering niet verschenen was. Appellant én zijn vader hebben telefonisch bericht verhinderd te zijn.

-Onder punt 2 - de klacht- had vermeld moeten worden, dat alle vier pootjes van de kat er zeer ernstig aan toe waren en onder punt 3 had moeten worden vermeld dat de beklaagde wel degelijk gezegd heeft, dat de kat gered kon worden.

-In tegenstelling tot hetgeen onder punt 4 vermeld staat heeft beklaagde op woensdag 14 juni 1996 met appellants vader gebeld, waarbij gezegd zou zijn dat de kat de daarop volgende vrijdag zou kunnen worden opgehaald.

II. Met betrekking tot de overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege.

Het Veterinair Tuchtcollege is voorbijgegaan aan de klacht van appellant, dat beklaagde heeft gezegd, dat de kat zeker te redden was.

Het verweer

Door beklaagde is hiertoe - samengevat - aangevoerd, dat zij woensdag 14 juni 1996 geen contact met appellants vader heeft gehad. Zij was de gehele dag afwezig.

Verder begrijpt zij niet in hoeverre er sprake geweest kan zijn van een verkeerde diagnose.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1. Met betrekking tot het onder grief I gestelde, dat appellant alsmede zijn vader bericht van verhindering hebben gegeven vóór de behandeling ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege, overweegt het Veterinair Beroepscollege dat de ter beschikking staande stukken daaromtrent geen uitsluitsel geven. Echter, ook indien appellant in deze het gelijk aan zijn zijde heeft, kan de gewraakte passage niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege, aangezien deze passage daarin geen dragende overweging vormt.

2. Van de door appellant onder grief I genoemde ernstige toestand van de kat meent het Veterinair Beroepscollege, dat in de omschrijving van de klacht onder punt 2 van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege aan de zorgwekkende situatie van de kat voldoende recht wordt gedaan. Dit onderdeel van grief I faalt derhalve eveneens.

3. De weergave van de aangevallen uitspraak van het verweer, zoals bestreden door appellant onder grief I, stemt naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege overeen met hetgeen beklaagde in haar verweerschrift en ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege naar voren heeft gebracht. Dit onderdeel van grief I slaagt derhalve evenmin.

4. Ten aanzien van de stelling van appellant bij grief I, dat zijn vader op woensdag 14 juni 1996 telefonisch contact heeft gehad met beklaagde, overweegt het Veterinair Beroepscollege, dat dit ten stelligste wordt tegengeproken door beklaagde, zodat zekerheid hieromtrent niet kan worden verkregen. Wat er van dat telefonisch contact tussen de vader van klager/appellant en beklaagde ook zij, dit onderdeel van grief I kan niet leiden tot de vernietiging van de beroepen uitspraak in eerste aanleg, omdat het bestaan van dat contact niet van belang is voor de beoordeling van de oorspronkelijke klacht van klager/appellant - voorzover deze klacht in de procedure in beroep bij het Veterinair Beroepscollege al aan de orde was - dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld en in haar veterinaire zorg jegens de hond te kort is geschoten. Ook het Veterinair Tuchtcollege behoefde het al dan niet bestaan van een dergelijk contact niet te betrekken bij zijn beoordeling van de klacht van klager.

5. Het Veterinair Beroepscollege overweegt ten aanzien van het onder grief II gestelde, dat het op grond van hetgeen partijen in onderling verschillende lezingen omtrent de levenskansen van de kat naar voren hebben gebracht, niet aannemelijk is geworden dat beklaagde zich zeer positief over de levenskansen van de kat zou hebben uitgelaten.

6. Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft op grond van het bovenstaande de opvatting van het Veterinair Tuchtcollege onder overweging 6, dat gezien het overleg dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het instellen van een behandeling, waarbij beklaagde heeft voorgesteld de kat in ieder geval een kans te geven en appellant te kennen heeft gegeven grote waarde te hechten aan het in leven houden van de kat, de beslissing om de kat te behandelen niet onbegrijpelijk is. Grief II mist derhalve eveneens doel.

7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van appellant tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet kan slagen.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

7. Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mw mr C.M.Wolters, mr H.C. Cusell, drs P.J.Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel in tegenwoordigheid van de secretaris mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken in het openbaar te ‘s Gravenhage op 5 november 1997 door de voorzitter.

Secretaris Voorzitter