ECLI:NL:TDIVBC:1997:15 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1997-09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1997:15
Datum uitspraak: 05-11-1997
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1997-09
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tandsteenverwijdering bij kat, gevolgd door benauwdheidsverschijnselen.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 97/09

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A

appellante van een uitspraak

van 6 mei 1997 van het

Veterinair Tuchtcollege (96/0090 )

1.    Het verloop van de procedure

Het Veterinair  Tuchtcollege heeft bij uitspraak  van 6 mei 1997, verzonden op  7 mei 1997, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A ( hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van klaagsters kat, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift,  gedateerd 22 mei 1997 en binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege op 13 juni 1997,  beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van het Veterinair  Tuchtcollege.

Beklaagde heeft bij schrijven van 23 juni 1997 op  het beroepschrift gereageerd.

De behandeling  ter zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden  op 1 oktober 1997.   Appellante en beklaagde  zijn  niet verschenen.

2.    De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten.

       Beklaagde heeft op 3 juli 1996 de poes van appellante onderzocht en behandeld door de poes onder een lichte sedatie te brengen en tandsteen te verwijderen.  Beklaagde heeft de poes op 4 juli 1996 opnieuw onderzocht en behandeld, onder andere door het dier ter observatie op zijn praktijk te houden.  Daarbij heeft beklaagde een acute pneumonie vastgesteld.  Beklaagde heeft de poes in verband hiermee medicijnen en zuurstof toegediend.  De poes is in de daarop volgende nacht in de praktijk van beklaagde gebleven en aldaar overleden.

3.    De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

  “5.  In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

6.    Ten aanzien van de wijze waarop beklaagde op 3 juli 1996 de poes van klaagster heeft onderzocht en behandeld, overweegt het College dat op grond van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, ervan moet worden uitgegaan dat beklaagde, geconfronteerd met een poes die aan ernstige tandsteenvorming leed en licht gedehydreerd was, het dier heeft behandeld door, na preanesthetisch onderzoek, het dier onder een lichte sedatie te brengen, het gebit te reinigen en het dier vocht toe te dienen.  Dat het dier op dat moment reeds aan een longontsteking leed, zoals door klaagster gesteld, kan, gelet op de door partijen daaromtrent afgelegde verklaringen, niet als vaststaand worden aangenomen.  De klacht dat beklaagde de poes onder narcose heeft gebracht terwijl deze aan een longontsteking leed, kan dan ook niet slagen.  Voorts stelt het College vast dat de poes na afloop van de operatie goed uit de narcose is ontwaakt en het goed leek te maken toen deze weer mee naar huis werd gegeven.

7.   Blijkens de verklaringen van klaagster zijn de benauwdheidsproblemen van de poes eerst 's nachts ontstaan.  Klaagster heeft zich de volgende ochtend wederom tot beklaagde gewend, waarna deze de poes voor onderzoek op zijn praktijk heeft gehouden.  Beklaagde heeft een acute pneumonie vastgesteld welke hij heeft behandeld door de poes gedurende 45 minuten zuurstof toe te dienen en verder te behandelen met Dexadreson, Baytril en lsoelektrol.  Het College acht dit, gegeven de toestand van de poes, een niet onjuiste behandelwijze.

8.   Beklaagde heeft vervolgens de poes in een rustig verblijf op zijn praktijk achtergelaten om het effect van de toegepaste therapie af te wachten.  Blijkens de door hem afgelegde verklaringen is beklaagde tot deze beslissing gekomen op grond van de afweging dat het verplaatsen van de poes naar een andere locatie stressverhogend en daarmee nadelig voor de overlevingskansen van de poes zou zijn en andere behandelmogelijkheden niet voorhanden waren of eveneens stressverhogend zouden hebben gewerkt.  Daarmee heeft beklaagde naar het oordeel van het College geen vanuit diergeneeskundig opzicht onjuiste afweging gemaakt.  Dat de poes gedurende de nacht is overleden kan beklaagde dan ook niet worden verweten.  De klacht dat beklaagde de poes gedurende de nacht alleen heeft gelaten is derhalve tevergeefs voorgedragen.

9. Tot slot bespreekt het College de klacht dat beklaagde de poes niet tijdig heeft

geeuthanaseerd.  Hieromtrent overweegt het College dat beklaagde terecht aan klaagster heeft kunnen voorstellen een therapie als door hem uitgevoerd te beproeven en bij onvoldoende resultaat de volgende dag de poes te euthanaseren.  Geenszins is gebleken dat klaagster zich tegen dit voorstel heeft verzet.  Beklaagde heeft daarmee een diergeneeskundig verantwoorde beslissing die in overeenstemming met de wensen van klaagster was, genomen.  Ook dit onderdeel van de klacht kan derhalve niet slagen.

10.  Het vorenstaande voert het College tot de slotsom dat de klacht ongegrond is.”

4.    De grieven

Door  appellante is - samengevat -   het volgende  tegen de bestreden beslissing aangevoerd.

Appellante is het niet eens met  de overweging van  het Veterinair Tuchtcollege, dat beklaagde  niet is te kort geschoten in de zorg die hij  als  dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte  van de kat van appellante.

Zij is van mening dat beklaagde de kat op 3 juli 1996 onvoldoende heeft onderzocht en een verkeerde diagnose heeft gesteld. Op 4 juli 1996 had  beklaagde  naar de mening van appellante, de behandeling niet nodeloos mogen verlengen, toen bleek dat de kat hevige pijn had. Beklaagde heeft, naar de mening van appellante, ten onrechte acute pneumonie bij de kat vastgesteld en onzorgvuldig gehandeld.

Het verweer

Door   beklaagde is hiertoe  - samengevat - het volgende aangevoerd.

Appellante voert geen nieuwe feiten aan. Beklaagde verwijst naar  zijn eerder verweerschrift en heeft daaraan niets toe te voegen.

6.    De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.   De grief van appellante stelt in beroep aan de orde in hoeverre in stand kunnen blijven de overwegingen in de beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege omtrent de vraag of beklaagde  te kort is geschoten in de zorg voor het dier van appellante.

2.   Appellante herhaalt in haar in beroep ingediende stukken in feite slechts haar klacht op grond waarvan  zou blijken dat beklaagde op 3 juli 1996 een onjuiste  diagnose zou hebben gesteld. Over de inhoud van die klacht  heeft de rechter in eerste aanleg geoordeeld. Appellante geeft evenwel  in de procedure in beroep onvoldoende  aan waarom het Veterinair Tuchtcollege in eerste aanleg  ten onrechte die klacht op dat punt  heeft verworpen, zodat deze uitspraak als gevolg daarvan  niet in stand zou mogen blijven. . Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel, dat niet als vaststaand kan worden  aangenomen, dat de kat op dat moment reeds aan een longontsteking leed, zoals door appellante gesteld.

3.   Evenzeer aanvaardbaar is het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege, dat  het stellen van de diagnose  acute pneumonie op 4 juli 1996, gelet op de in de

voorafgaande nacht ontstane benauwdheidsverschijnselen, niet als onjuist kan worden gekwalificeerd evenmin als de daaropvolgende behandeling. Ook heeft het Veterinair Tuchtcollege op basis van de vastgestelde feiten kunnen oordelen, dat   beklaagde niet kan worden verweten, dat de kat gedurende de nacht is overleden.

De grief van appellante faalt derhalve.

4.   Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van appellante  tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet kan slagen.

Slotsom

Gelet op de  desbetreffende  artikelen van de Wet op de uitoefening  van de diergeneeskunde 1990  komt het Veterinair Beroepscollege  tot de slotsom dat  de in beroep bestreden  beslissing in stand  dient te blijven.

7.    Beslissing in  hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen  door de voorzitter  prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mw mr C.M.Wolters,  mr H.J.Cusell, drs P.J.Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris  mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken  in het openbaar  te ‘s Gravenhage  op 5 november 1997 door de  voorzitter.

Secretaris                                                                                         Voorzitter