ECLI:NL:TDIVBC:1997:14 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1997-08

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1997:14
Datum uitspraak: 05-11-1997
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): VB 1997-08
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling kat voor gastritis.

V E T E R I N A I R B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 97/08

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A

appellante van een uitspraak

van 6 mei 1997 van het

Veterinair Tuchtcollege (96/0084 )

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 6 mei 1997, verzonden op 7 mei 1997, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van klaagsters kat, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, ongegrond verklaard.

Appellante heeft bij beroepschrift, gedateerd 22 mei 1997 en binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege op 13 juni 1997, beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van het Veterinair Tuchtcollege.

Beklaagde heeft bij schrijven van 7 juli 1997 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 1 oktober 1997. Appellante is niet verschenen en beklaagde heeft schriftelijk doen weten niet aanwezig te kunnen zijn.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de volgende vaststaande feiten.

Appellante heeft in de maand juni 1996 beklaagde twee maal bezocht, waarvan de eerste maal met medeneming van haar kat. Beklaagde heeft de kat bij die eerste gelegenheid behandeld voor gastritis. Bij gelegenheid van het tweede consult heeft beklaagde een wegwerpspuitje voor het toedienen van vocht aan appellante verstrekt.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“5. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

6. Het College overweegt dat op grond van de hem ter beschikking staande gegevens niet kan worden geconcludeerd dat de poes op het moment dat deze aan beklaagde ter behandeling werd aangeboden verschijnselen vertoonde die beklaagde er toe had moeten brengen een longontsteking te vermoeden, zoals door klaagster gesteld. Voor zover de klacht ertoe strekt te betogen dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld, is deze derhalve ongegrond.

7. Voor zover klaagster wenst te betogen dat beklaagde ten onrechte zou hebben geweigerd haar poes een tweede maal te onderzoeken overweegt het College dat beklaagde bij gelegenheid van het tweede consult klaagster heeft verzocht de poes mee te nemen voor onderzoek. Niet gesteld kan dan ook worden dat beklaagde heeft geweigerd diergeneeskundige hulp te verlenen. Dat klaagster tot het meenemen van de poes niet, of slechts onder voorwaarden, bereid was kan beklaagde niet worden tegengeworpen. Ook dit onderdeel van de klacht kan derhalve niet slagen.

8. Het vorenstaande leidt ertoe dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.”

4. De grieven

Door appellante is - samengevat - het volgende tegen de bestreden beslissing aangevoerd.

Appellante is het niet eens met de overweging van het Veterinair Tuchtcollege, dat beklaagde niet is te kort geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante. Zij is van mening dat de kat onvoldoende is onderzocht. Daarnaast acht zij het niet nodig de kat mee te nemen naar het spreekuur, daar zij slechts een wegwerpspuit wilde halen.

Het verweer

Door beklaagde is hiertoe - samengevat - het volgende aangevoerd.

Appellante voert geen nieuwe argumenten aan, op basis waarvan aangenomen kan worden dat niet adequaat door beklaagde op het verzoek om hulp is gereageerd. Hij handhaaft zijn stellingen, zoals vervat in zijn aan het Veterinair Tuchtcollege overgelegde verklaringen.

6. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1. De grief van appellante stelt in beroep aan de orde in hoeverre de overwegingen in de beroepen uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege omtrent de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg voor het dier van appellante in stand kunnen blijven.

2. Appellante herhaalt in haar in beroep ingediende stukken in feite slechts haar klacht op grond waarvan zou blijken dat beklaagde een onjuiste diagnose zou hebben gesteld. Over de inhoud van die klacht heeft de rechter in eerste instantie geoordeeld. Appellante geeft evenwel in de procedure in beroep onvoldoende aan waarom het Veterinair Tuchtcollege in eerste aanleg ten onrechte die klacht op dat punt heeft verworpen, zodat deze uitspraak als gevolg daarvan niet in stand zou mogen blijven. Het Veterinair Tuchtcollege heeft naar de opvatting van het Veterinair Beroepscollege, terecht in overweging 6 geoordeeld, dat beklaagde op basis van de verschijnselen, die de kat vertoonde op het moment dat deze aan hem ter behandeling werd aangeboden, geen longontsteking behoefde te vermoeden.

3. Het Veterinair Beroepscollege constateert met het Veterinair Tuchtcollege in overweging 7 dat niet gesteld kan worden dat beklaagde heeft geweigerd diergeneeskundige hulp te verlenen en dat aan beklaagde niet kan worden verweten dat appellante niet beried was tot het meenemen van de poes, of slechts onder voorwaarden.

4. Appellante geeft niet aan op grond waarvan het Veterinair Tuchtcollege in zijn beroepen uitspraak ten onrechte heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat beklaagde ten opzichte van de kat onjuist zou hebben gehandeld.

5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van appellante tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege niet kan slagen.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

7. Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

--verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mw mr C.M.Wolters, mr H.J.Cusell, drs P.J.Goedhart (dierenarts) en drs M.A. van Messel (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr Q.J.M.Kramer en uitgesproken in het openbaar te ‘s Gravenhage op 5 november 1997 door de voorzitter.

Secretaris Voorzitter