ECLI:NL:TDIVBC:1996:2 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1995-06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1996:2
Datum uitspraak: 13-03-1996
Datum publicatie: 24-09-2013
Zaaknummer(s): VB 1995-06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Onderzoek hond

                             V E T E R I N A I R   B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 95/06

Uitspraak

in de zaak van:

X

wonende te  A,

appellant van een uitspraak

van 14 maart 1995 van het Veterinair Tuchtcollege

(94/0078)

Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 14 maart 1995, aan partijen verzonden op 4 april 1995, ongegrond verklaard de klacht van appellant betreffende de wijze, waarop Y, dierenarts te B (hierna te noemen: beklaagde), zijn hond, een Rottweiler, heeft behandeld en nazorg heeft geboden.

Appellant heeft bij een op 16 mei 1995 bij het Beroepscollege ingekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij een op 11 oktober 1995 ingekomen brief heeft hij uiteengezet op welke gronden het beroep steunt.

Z, werkzaam bij W, heeft als gemachtigde van beklaagde bij een op 5 januari 1996 ingekomen verweerschrift hiertegen verweer gevoerd.

De behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 15 februari 1996 in aanwezigheid van appellant en beklaagde.

Laatstgenoemde heeft zich aldaar doen bijstaan door zijn raadsvrouw, Z voornoemd.

De vaststaande feiten

Op 20 juni 1994 heeft appellant bij beklaagde aangeboden een hond (een Rottweiler) die lijdende was aan een gebrek aan eetlust. Appellant was van mening dat dit te wijten was aan de staat van het gebit van de hond. Beklaagde meende vooreerst de oorzaak ergens anders te moeten zoeken. Bij onderzoek door beklaagde van de hond werd een balvormige verdikking in de buik geconstateerd. Toen appellant verklaarde dat bij hem een rubberen bal werd vermist, leek het beklaagde en appellant mogelijk dat de hond een bal had ingeslikt, hetgeen een operatieve ingreep noodzakelijk maakte. In verband daarmede is de hond omstreeks 17.20 uur onder narcose gebracht. Nog voordat beklaagde toebereidselen had gemaakt om de operatie te verrichten, werd hij naar zijn zeggen bij een spoedeisend geval geroepen. De hond, die toen reeds onder narcose was, is onder toezicht in de praktijkruimte bij beklaagde achtergelaten. Om ongeveer 21.30 uur heeft beklaagde eerst het gebit van de hond gereinigd, na tevoren een verdere narcose aan de hond te hebben toegediend. Vervolgens is hij overgegaan tot het verrichten van de operatie, waarbij een inoperabele tumor werd vastgesteld.

Beklaagde heeft onmiddellijk appellant telefonisch doen weten dat het hem het beste leek de hond te euthanaseren, hetgeen appellant heeft afgewezen. Bij het dichtmaken van de operatiewond bleek een aanvulling van de narcose nodig. De hond is vervolgens, nog onder narcose, op verzoek van appellant door de zorg van een derde in de kofferbak van een auto naar appellant vervoerd. De hond was daarop in de nacht en vroege ochtend bijzonder onrustig. Beklaagde werd de volgende dag om ongeveer 9.30 uur op de hoogte gebracht van de grote onrust van de hond, die op dat moment nog niet geheel uit de narcose was gekomen.

Beklaagde heeft toen niet meteen een huisbezoek bij appellant afgelegd, maar aangegeven dat hij in de loop van de namiddag zou langskomen.

De hond is tussen 12.00 uur en 12.30 uur overleden.

De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing, voorzover thans van belang, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5.     In geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg voor de hond van klager, doordat beklaagde ten onrechte de hond lang onder narcose heeft gehouden en meerdere malen narcose heeft toegediend, alsmede doordat beklaagde heeft nagelaten röntgenfoto’s te maken. Tevens is in geding of beklaagde operatief heeft ingegrepen bij de hond van klager zonder daartoe toestemming te hebben verkregen van klager.

Daarnaast klaagt klager over de omvang en toestand van de praktijkruimte van beklaagde.

 6.       Terzake van het eerste element van de klacht dat beklaagde ten onrechte de hond lang onder narcose heeft gehouden overweegt het College dat het niet onjuist is een hond tijdens de afhandeling van een spoedgeval onder narcose te houden indien de hond onder toezicht blijft. Nu beklaagde onweersproken heeft gesteld dat de hond voortdurend onder toezicht is gebleven acht het College het feit dat beklaagde de behandeling van de hond na een gebitsreiniging heeft onderbroken voor de behandeling van een spoedgeval niet klachtwaardig.

 7.       Dat dientengevolge twee maal een geringe extra dosis narcose diende te worden toegediend acht het College gelet op de omstandigheden van het geval niet onevenredig gevaarzettend of anderszins onjuist.

Voor zover de klacht inhoudt dat beklaagde te lang heeft geopereerd of de hond te lang onder narcose heeft gehouden danwel op andere wijze een fout zou hebben gemaakt terzake van de toediening van de narcose acht het College zulks niet bewezen, zodat de klacht dienaangaande ongegrond dient te worden verklaard.

 8.       Voorzover de klacht beoogt te stellen dat beklaagde in de nazorg heeft gefaald, overweegt het College dat niet is gebleken dat beklaagde dermate alarmerende berichten heeft ontvangen van de tussenpersoon, dat beklaagde gehouden was

onverwijld op te treden.

 9.       Terzake van de klacht dat beklaagde zonder toestemming heeft geopereerd overweegt het College het volgende. Gelet op de aanwezigheid van een verdikking in de buik en gelet op de mededeling dat een rubberen bal werd vermist heeft beklaagde in redelijkheid kunnen besluiten een onverwijlde operatieve ingreep te verrichten. Met deze ingreep heeft klager ingestemd.

 10.   Klager voert aan dat slechts toestemming was gegeven tot een operatie ter verwijdering van een rubberen bal, welke door röntgenfoto’s voorafgaande aan de operatie diende te worden aangetoond. Gelet op de noodzaak een proeflaparotomie te verrichten - ook zonder de mededeling van een vermiste bal - zou deze voorwaarde een zodanig bijzondere zijn dat daarover tussen klager en beklaagde enige diskussie zou zijn ontstaan. Daarvan is het College niet gebleken. Naar het oordeel van het College heeft klager deze voorwaarde niet in duidelijke bewoordingen aan beklaagde medegedeeld, noch heeft beklaagde het bestaan ervan dienen te bevroeden.

Naar het oordeel van het College dient de klacht ongegrond verklaard te worden.

 11.   Terzake van klagers klacht dat de praktijkruimte waarin beklaagde zijn werkzaamheden verricht niet aan daaraan te stellen eisen voldoet constateert het College dat dienaangaande geen zodanige feiten zijn gesteld dat het voor het College aannemelijk is gemaakt dat de klacht van klager gegrond zou kunnen zijn.”


De grieven

Appellant heeft meegedeeld het niet eens te zijn met de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege en heeft daartegen -samengevat- de volgende grieven aangevoerd.

I.      Door hem is slechts toestemming tot het verrichten van een operatie gegeven, indien uit een te maken röntgenfoto zou zijn gebleken, dat sprake was van een door de hond ingeslikte bal. Omdat voor de operatie geen röntgenfoto is gemaakt, moet het ervoor gehouden worden, dat deze zonder zijn toestemming is verricht, temeer daar hij, indien hij geweten  zou hebben, dat het niet ging om een ingeslikte bal maar om een kwaadaardige tumor, stellig geen toestemming voor de operatie gegeven zou hebben.

II.     Ten onrechte heeft beklaagde, na de hond om 17.50 uur onder narcose te hebben gebracht, deze opnieuw ‘s-avonds om 21.45 en later tot twee keer toe verdoofd, omdat door deze handelwijze de kans, dat de hond weer uit de narcose zou bijkomen, op onaanvaardbare wijze werd verminderd.

III.   Het moet als onzorgvuldig worden aangemerkt, dat beklaagde de hond, die nog onder narcose was, heeft laten vervoeren in de kofferbak van een vrij kleine auto, nadat hij, appellant, niet was ingegaan op het door beklaagde telefonisch aan hem gedane voorstel de hond, die bleek te lijden aan een niet te behandelen kwaadaardige tumor, te euthanaseren.

IV.  Voorts is het onzorgvuldig van beklaagde geweest, dat hij, nadat hem de volgende morgen was meegedeeld, dat de hond, terwijl deze nog steeds niet uit de narcose was ontwaakt, gilde en erg onrustig was, niet direct een huisbezoek heeft afgelegd, maar heeft gezegd, dat hij misschien pas ‘s-middags rond 16.00 uur langs zou komen.

V.   Tenslotte is hij van mening, dat de praktijkruimte van beklaagde niet geschikt is voor het verrichten van een operatie als de onderhavige.

Het verweer

Door en namens beklaagde is hiertoe het volgende aangevoerd.

Nadat appellant was medegedeeld, dat het onwaarschijnlijk was, dat de eetproblemen van de hond uitsluitend te wijten waren aan de kwaliteit van diens gebit en bij het onderzoek was geconstateerd, dat sprake was van een verdikking in de buik, die ook door appellant werd gevoeld, is geadviseerd tot het verrichten van een proef-laparotomie. Appellant, die had meegedeeld een bal ter grootte van de geconstateerde verdikking te missen, stemde hiermee in. Hem is meegedeeld, dat het maken van een röntgenfoto geen zin had, omdat de aanwezigheid van een rubberen bal op een dergelijke foto niet zichtbaar is.

De hond is onder narcose gebracht met een 25% mindere dosis dan gelet op het lichaamsgewicht van de hond voorgeschreven staat. Voor de operatie en voor het sluiten van de operatiewond zijn geringe doseringen Ketamine bijgespoten.

Hij vond het voldoende verantwoord om de hond, hoewel deze nog onder narcose was, te laten vervoeren in de kofferbak van de auto, die naar zijn mening daarvoor groot genoeg was.

Toen hem de volgende morgen rond 9.30 uur telefonisch werd meegedeeld, dat de hond, terwijl deze - naar hem werd gezegd - nog steeds onder narcose was, erg onrustig was, vermoedde hij, dat dit toe te schrijven was aan het excitatiestadium van de narcose. Hoewel het hem vreemd voorkwam, dat de hond nog niet uit de narcose was ontwaakt, had hij, indien hij direct op huisbezoek was gegaan, wellicht weinig anders kunnen doen dan het toedienen van een pijnstiller. Achteraf bezien is hij thans van oordeel, dat hij toch beter direct na het rond 9.30 uur gevoerde telefoongesprek op huisbezoek had kunnen gaan.

Naar zijn mening voldoet zijn praktijkruimte, hoewel deze niet groot is, aan alle daartoe te stellen eisen, zoals blijkt uit door hem overgelegde foto’s.

De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.    Ten aanzien van het door appellant onder grief I   gestelde is het Beroepscollege van oordeel, dat, aangezien de verklaringen van appellant en beklaagde omtrent de beantwoording van de vraag of door appellant toestemming voor het verrichten van een operatie is gegeven en zo ja, of hierbij sprake was van enig voorbehoud aan de kant van appellant, zoals door hem is gesteld, niet eensluidend zijn, niet is komen vast te staan, dat de onderhavige operatie zonder de toestemming van appellant is verricht. Het Beroepscollege acht overigens de handelwijze van beklaagde, dat hij is overgegaan tot het verrichten van een proef-laparotomie zonder vooraf een röntgenfoto te maken, niet onjuist, omdat een röntgenfoto onder omstandigheden als de onderhavige niet zoveel duidelijkheid verschaft, dat het verrichten van een proef-laparotomie overbodig wordt.

Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

2.    Terzake van grief II betreffende het onder narcose brengen en houden van de hond is niet gebleken, dat dit op onaanvaardbare wijze of met onaanvaardbaar hoge doseringen of anderszins onoordeelkundig is gebeurd, zodat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

3.    Aangaande het door appellant onder grief V gestelde overweegt het Beroepscollege vooreerst, dat een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 12, sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, waarin regelen kunnen worden gesteld omtrent de inrichting van praktijkruimten niet aanwezig is. 

Er zou mogelijk sprake kunnen zijn van een klachtwaardige situatie, indien de praktijkruimte van een dierenarts danwel de inrichting hiervan in zodanige mate te wensen overlaat, dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren als bedoeld in artikel 14, aanhef en onder b van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Hiervan is in casu evenwel niet  gebleken.

4.    Er is reden de hierboven vermelde grieven III en IV van appellant gezamenlijk te behandelen. Gebleken is, dat beklaagde de hond onmiddellijk na de operatie, terwijl deze nog onder narcose was, door de zorg van een derde naar appellant heeft laten vervoeren in de kofferbak van een auto en dat hij de volgende morgen, nadat hij rond 9.30 uur telefonisch had vernomen, dat de hond op dat moment nog steeds niet uit de narcose was ontwaakt en bovendien reeds urenlang zeer onrustig was, niet direct een huisbezoek heeft afgelegd.

Ten aanzien hiervan is het Beroepscollege van oordeel, dat een dierenarts, die een hond, die na een operatie nog niet uit de narcose is ontwaakt, meegeeft, te kort schiet in de zorg, die hij in zijn hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de hond met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen, omdat zich bij een nog niet uit de narcose ontwaakte hond plotseling complicaties kunnen voordoen, die onmiddellijke behandeling door een dierenarts noodzakelijk maken.

Het vorenoverwogene in samenhang met het feit, dat beklaagde bovendien de volgende morgen rond 9.30 uur, toen hem bericht werd, dat de hond nog steeds niet uit de narcose was ontwaakt en er niet goed aan toe was, niet direct een huisbezoek heeft afgelegd, brengt het Beroepscollege tot de conclusie, dat de hierop betrekking hebbende onderdelen van de klacht gegrond zijn en dat beklaagde aldus is tekortgeschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de hond, met betrekking tot welke zijn hulp is ingeroepen, en dat beklaagde  terzake de maatregel van een waarschuwing dient te worden opgelegd.

Slotsom

Gelet op de betrekkelijke artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing niet in stand kan blijven en derhalve dient te worden vernietigd. Het Beroepscollege zal de zaak zelf afdoen op na te melden wijze.

Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

Vernietigt de uitspraak, waarvan beroep,

verklaart het beroep gegrond in voege als voormeld,

legt beklaagde de maatregel van een waarschuwing op.

Aldus gewezen door de plaatsvervangend voorzitter mr. C.M. Wolters, en de leden prof. mr. B.H. ter Kuile, mr. R.R. Winter, drs. P.J. Goedhart (dierenarts) en drs. G.H. van der Wal (dierenarts), in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris, mr. C.M. Lubbers, en uitgesproken in het openbaar te ‘s-Gravenhage op 14 maart 1996 door de plaatsvervangend voorzitter voornoemd.

w.g. plv. secretaris                                                                                       w.g. plv. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris.