ECLI:NL:TDIVBC:1996:17 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1996-02
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:1996:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-09-1996 |
Datum publicatie: | 26-09-2013 |
Zaaknummer(s): | VB 1996-02 |
Onderwerp: | Honden |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Weigering hond te behandelen |
VETERINAIR BEROEPSCOLLEGE
Dossiernummer. VB 96/02
Uitspraak
in de zaak van
X
wonende te A,
appellant van een uitspraak van 12 december 1995
van het Veterinair Tuchtcollege (95/0076)
Het verloop van de procedure
Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 12 december 1995, aan partijen
verzonden op 27 februari 1996, de klacht van appellant, betreffende de weigering van Y, dierenarts te A (hierna te noemen: beklaagde) om zijn hond te
behandelen, ongegrond verklaard.
Appellant heeft bij een op 17 april 1996 bij het Beroepscollege ingekomen beroepschrift
beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.
Beklaagde heeft bij een op 3 juni 1996 bij het Beroepscollege ingekomen brief op genoemd
beroepschrift gereageerd.
De behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 4 juli 1996,
zulks in aanwezigheid van beklaagde. Appellant heeft laten weten op de zitting niet
aanwezig te kunnen zijn.
De vaststaande feiten
Op 9 juni 1995 om ongeveer 01.10 uur werd beklaagde door klager telefonisch benaderd,
daar de hond van klager onwel was geworden.
De aan beklaagde medegedeelde symptomen gaven beklaagde in aan klager mede te
delen, dat de hond inderdaad onderzocht diende te worden. Beklaagde heeft aan klager
verzocht de naam van diens eigen dierenarts te noemen, waarop klager de naam noemde
van een dierenarts. Beklaagde heeft aan klager medegedeeld dat klager deze dierenarts,
werkzaam in een naburig dorp, diende te benaderen. Klager heeft dit advies niet opgevolgd,
doch een andere dierenarts gebeld die de katten van klager placht te behandelen. Deze
dierenarts adviseerde na het vernemen van de symptomen beklaagde opnieuw te
benaderen en hem mee te delen dat er waarschijnlijk een maagtorsie had plaats gevonden.
Klager heeft daarop beklaagde opnieuw telefonisch benaderd.
Beklaagde heeft wederom aangegeven dat klager zich diende te wenden tot de eigen
dierenarts.
Klager heeft de hond aangeboden aan de eerder geraadpleegde dierenarts, welke
werkzaam is in een stad op ongeveer 18 kilometer van de woonplaats van beklaagde en
klager De hond is tijdens de behandeling overleden.
De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege
Het Veterinair Tuchtcollege heeft van zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen
ten grondslag gelegd:
“5. In geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg voor de hond van klager die
aan een maagtorsie lijdende was, door aan klager tot twee maal toe mede te delen dat
deze zich diende te wenden tot de dierenarts die klager als de eigen dierenarts
aanmerkte.
“6. Naar het oordeel van het College dient een dierenarts welke geconfronteerd wordt met
een maagtorsie bij een hond ervoor zorg te dragen dat de hond op korte termijn de
veterinaire bijstand krijgt die deze aandoening vergt.
De dierenarts dient deze zorg danwel zelf te bieden danwel te garanderen dat deze
zorg tijdig elders wordt geboden.
7. In casu heeft beklaagde volstaan door aanvankelijk zonder anamnese te verwijzen naar
de eigen dierenarts van klager. In tweede instantie , toen beklaagde vernam dat er
mogelijk een maagtorsie was opgetreden heeft beklaagde een gelijkluidend advies
gegeven.
8. Gesteld voor de vraag of deze handelwijze van beklaagde tuchtrechtelijk aanvaardbaar
kan worden geacht overweegt het College het volgende. Gebleken is dat hulp door de
door klager alszodanig genoemde eigen dierenarts op niet te grote afstand en dus
binnen aanvaardbare tijd door klager kon worden gezocht.
9. Naar het oordeel van het College heeft beklaagde derhalve in dat opzicht geen
dwingende reden behoeven aan te nemen om niet naar deze dierenarts door te
verwijzen, doch zelf de hulp te bieden.
Dat later door klager is gesteld dat de relatie met de eigen dierenarts verstoord was,
heeft naar het oordeel van het College geen doorslaggevend belang, daar daarvan in
beide telefoongesprekken niet aan beklaagde is gebleken.
10. Evenmin heeft beklaagde naar het oordeel van het College redenen gehad om aan te
nemen dat de door klager gezochte hulp niet geboden zou worden, of kunnen worden
door de door klager genoemde eigen dierenarts, dan wel diens waarnemer.
11. Het College constateert evenwel dat beklaagde er niet in geslaagd is zijn bereidheid om
hulp te bieden - indien om welke reden dan ook de eigen dierenarts of diens
waarnemer niet in staat zou zijn de gevraagde hulp tijdig te bieden - duidelijk aan klager
te doen blijken.
12. Gesteld voor de vraag of het beklaagde dient te worden verweten dat hij niet duidelijker
heeft aangegeven onder welke omstandigheden door hem de gevraagde hulp zou
worden geboden overweegt het College het volgende.
13. Uit hetgeen klager en beklaagde daarover te berde brengen blijkt dat de telefonisch
gevoerde gesprekken van meet af aan wederzijds als bijzonder onplezierig werden
ervaren. Tevens is aan beklaagde - achteraf bezien abusievelijk - voorgehouden dat
klager een eigen dierenarts had. Opgave van redenen om het door beklaagde gegeven
advies niet te volgen heeft niet plaatsgevonden.
14. Gelet op deze omstandigheden acht het College het feit dat beklaagde niet toereikend
sturing aan de gesprekken heeft kunnen geven en onvoldoende duidelijk heeft kunnen
maken dat zijn weigering om klager met zijn hond te ontvangen een voorlopig en
voorwaardelijk karakter had - hoewel in beginsel van beklaagde deze sturing en
duidelijkheid wel wordt verwacht - in casu niet zodanig verwijtbaar dat een
tuchtmaatregel opgelegd dient te worden. Gelet op de Wet op de uitoefening van de
diergeneeskunde 1990 dient derhalve de klacht ongegrond verklaard te worden."
De grieven
Appellant heeft -samengevat- de volgende grieven tegen de bestreden beslissing
aangevoerd.
Appellant is van mening dat het eerste gesprek met beklaagde veel korter is geweest dan
10 minuten, zoals in de uitspraak van het Tuchtcollege wordt gesteld.
Het Veterinair Tuchtcollege overweegt onder punt 6 dat een dierenarts, die geconfronteerd
wordt met een maagtorsie bij een hond, er voor heeft zorg te dragen, dat de hond op korte
termijn die veterinaire bijstand verkrijgt, die deze aandoening vergt. De beklaagde heeft die
bijstand niet zelf verleend en heeft ook geen zekerheid gegeven dat de hulp zou kunnen
worden verleend door Z in B, de dierenarts, naar wie hij verwees. De
afstand tussen het huis van appellant en de praktijk van Z was groter dan die naar
de praktijk van beklaagde. Bij eventuele waarneming, als Z geen dienst zou
hebben, zou de afstand nog veel groter kunnen zijn.
Appellant is van mening dat het Tuchtcollege de klacht ten onrechte ongegrond heeft
verklaard.
Het verweer
Beklaagde heeft -samengevat- het volgende verweer gevoerd.
Het bedoelde telefoongesprek in de nacht van 9 juni 1995 omstreeks 01.10 uur heeft
inderdaad eerder twee dan tien minuten geduurd.
Beklaagde is van mening, dat in de loop van het eerste telefoongesprek niet duidelijk is
geworden, dat het een maagtorsie betrof Bovendien is geen hulp gevraagd, maar slechts
een mening over de geschetste problematiek. De verwijzing naar de vaste dierenarts van de
hond is vast gebruik. Appellant heeft ondanks uitdrukkelijk aansporing de vaste dierenarts
niet geraadpleegd en daar ook geen pogingen toe gedaan. Bovendien heeft appellant niet
aangegeven, dat hij geen poging zou doen de vaste dierenarts te raadplegen. AIs hij enige
redengeving had verstrekt, dan zou beklaagde de hond zeker hebben geholpen.
Voor appellant is het verschil in afstand tussen zijn praktijk en dat van de vaste dierenarts in
B niet meer dan vijf minuten met de auto.
De overwegingen van het Beroepscollege
1. Bij de beoordeling van de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg, die
beklaagde had dienen te bieden aan de hond van appellant, overweegt het
Beroepscollege, dat een dierenarts een verzoek om hulp voor gegrond dient te houden,
totdat het tegendeel blijkt op grond van adequate veterinaire argumenten. Deze norm
houdt naar het oordeel van het College niet in dat een dierenarts die met een hulpvraag
wordt geconfronteerd dientengevolge onder alle omstandigheden gehouden is tot behandeling
van het aangeboden dier over te gaan.
2. Ten algemene staat naast de vrijheid van de houders om een dierenarts naar keuze te
benaderen de vrijheid van de dierenarts om al dan niet zijn diensten alszodanig aan
houders van dieren aan te bieden. Dit beginsel lijdt uitzondering ter zake van dieren in
een situatie die een dierenarts als noodsituatie dient aan te merken.
In laatstgenoemde omstandigheden dient een dierenarts ofwel direkt op te treden ofwel
anderszins te voorzien in de zorg voor het dier in nood.
3. Derhalve dient het Beroepscollege allereerst vast te stellen of beklaagde de situatie als
een noodsituatie had dienen aan te merken. Het Beroepscollege overweegt
daaromtrent dat in het eerste telefoongesprek, dat klager in de nacht van 9 juni 1995
omstreeks 01 .10 uur met beklaagde, -anders dan het Veterinair Tuchtcollege in de
overwegingen onder punt 5 aanneemt- de waarschijnlijkheidsdiagnose maagtorsie door
klager niet is genoemd. Wel is beklaagde van mening geweest, dat de hond
onderzocht diende te worden. Derhalve werd door hem verwezen naar de eigen
dierenarts.
Ook in tweede instantie, toen beklaagde vernam, dat er mogelijk een maagtorsie was
opgetreden heeft beklaagde een gelijkluidend advies gegeven.
4. Het Beroepscollege is van oordeel dat de mogelijkheid dat sprake is van een
maagtorsie een zodanige ernstige indicatie is, dat direkt hulp geboden moet worden.
De situatie kan echter niet beschouwd worden als een noodsituatie, als hiervoor
omschreven. Beklaagde mocht mitsdien in het eerste gesprek verwijzen naar de vaste
dierenarts.
5. Het Beroepscollege staat vervolgens voor de vraag of in de gegeven omstandigheden,
ook na het tweede telefoongesprek, toen duidelijk was dat er sprake kon zijn van een
maagtorsie, beklaagde nog kon verwijzen naar de vaste dierenarts.
Vaststaat, dat appellant of zijn echtgenote in de telefoongesprekken geen redenen
hebben genoemd, waarom zij niet naar de vaste dierenarts zouden willen of kunnen
gaan.
6. Gelet op de algemene plicht voor dierenartsen om beschikbaar te zijn voor cliënten,
danwel zorg te dragen voor adequate vervanging, mag een collega-dierenarts er in
beginsel zonder nader onderzoek van uitgaan, dat de eigen dierenarts, danwel diens
vervanger, beschikbaar is voor het dier tenzij aan de dierenarts het tegendeel bekend
is of hem bijzondere omstandigheden bekend zijn, die ertoe nopen nader onderzoek
dienaangaande te verrichten.
7. Het Beroepscollege is van mening, dat in de omstandigheden van dit geval beklaagde
zorgvuldiger en gerichter had kunnen navragen of zijn advies de eigen dierenarts te
raadplegen ook daadwerkelijk zou worden gevolgd, zulks met name in het tweede
telefoongesprek, en -bij ontkennend antwoord- daaraan consequenties had moeten
verbinden in het belang van het dier. Een en ander kan evenwel niet los worden gezien
van de houding van appellant en zijn echtgenote, die hebben nagelaten terzake
adequate informatie te verschaffen naar de beweegredenen, waarom appellant niet
naar de vaste dierenarts wilde gaan. Het verschil in afstand tussen beide
praktijkadressen is in casu niet zodanig, dat dat van doorslaggevende betekenis mag
zijn.
8. Onder die omstandigheden is het Beroepscollege met het Tuchtcollege van oordeel dat
de feiten welke in deze aangelegenheid werden vastgesteld niet het oordeel kunnen
dragen, dat beklaagde ten onrechte appellant heeft verwezen naar diens eigen
dierenarts.
Slotsom
Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde
1990, komt het Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.
Beslissing in hoger beroep
Het Veterinair Beroepscollege:
Verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door de voorzitter prof. mr B.H. ter Kuile en de leden mr C.M. Wolters, dr
C.P C.M. Oomen, drs P.J. Goedhart (dierenarts) en drs G.H. van der Wal (dierenarts), in
tegenwoordigheid van mr Q.J.M. Kramer , secretaris en uitgesproken in het openbaar te 's-
Gravenhage op 5 september 1996 door de voorzitter voornoemd.
Secretaris Voorzitter