ECLI:NL:TDIVBC:1996:11 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1995-18

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1996:11
Datum uitspraak: 23-05-1996
Datum publicatie: 26-09-2013
Zaaknummer(s): VB 1995-18
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Sterilisatie hond

                                     V E T E R I N A I R   B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 95/18

Uitspraak

in de zaak van

X,

wonende te A,

appellant van een uitspraak van

20 september 1995 van het

Veterinair Tuchtcollege (94/0129)

Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 20 september 1995, aan partijen verzonden op 25 september 1995, de klacht van appellant, inhoudende dat Y, dierenarts te B (hierna te noemen: beklaagde) tekort is geschoten in de zorg voor de hond van klager, door op zodanige wijze een sterilisatie uit te voeren dat de hond tengevolge van optredende nabehandelingen bijna is overleden, afgewezen.

Appellant heeft bij op 20 november 1995 bij het Beroepscollege ingekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij een op 22 december 1995 binnengekomen brief op genoemd beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 18 april 1996, in aanwezigheid van beklaagde. Appellant is, met voorafgaand bericht van verhindering, aldaar niet verschenen.

De vaststaande feiten

Op 20 mei 1994 heeft beklaagde een ovario-hysterectomie verricht bij de hond van appellant. In de nacht van 20 op 21 mei 1994 heeft zich een bloeding voorgedaan. Beklaagde heeft na telefonisch daarvan op de hoogte te zijn gebracht het advies gegeven de omgeving van de inwendige wond aan te drukken teneinde de bloeding te stelpen. Indien zulks geen goed gevolg zou hebben diende appellant beklaagde te waarschuwen. Na ongeveer drie kwartier heeft appellant beklaagde ervan op de hoogte gebracht dat de bloeding niet gestelpt kon worden. Beklaagde is daarop afgereisd naar het woonadres van appellant. Appellant bleek bij aankomst te zijn afgereisd naar een andere dierenarts.

De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5.       In geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg voor een hond van klager, doordat beklaagde een ovario-hysterectomie bij de hond heeft verricht op een zodanige wijze dat er een nabloeding is ontstaan.

6.         Het College overweegt dienaangaande dat de door beklaagde beschreven werkwijze bij een ovario-hysterectomie, naar maatstaven van de huidige stand van veterinaire wetenschap als juist dient te worden aangemerkt.

7.         Zulks laat onverlet dat bij de beschreven operatie een risico van het optreden van nabloedingen onvermijdelijk aanwezig is.

Uit het enkele feit dat de nabloeding is opgetreden kan het College derhalve niet afleiden dat beklaagde de ovario-hysterectomie op een onjuiste of onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd.

8.         Evenmin heeft het College andere feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die de conclusie rechtvaardigen dat beklaagde op een onjuiste of onzorgvuldige wijze de ovario-hysterectomie bij de hond van klager heeft uitgevoerd. De klacht dienaangaande dient derhalve ongegrond verklaard te worden.

9.         Voor zover klager beoogt te klagen dat beklaagde niet tijdig na het optreden van de complicatie heeft gereageerd is het College van oordeel dat beklaagde niet onjuist heeft gehandeld door aanvankelijk te adviseren de bloeding te stelpen door het uitoefenen van druk op de omgeving van de bloeding, daar beklaagde gelijktijdig heeft geadviseerd wederom kontakt op te nemen als succes uitbleef.

10.     Het College heeft geconstateerd dat klager het bedoelde nader kontakt heeft opgenomen, waarop beklaagde naar klager is afgereisd om een spoedvisite af te leggen. Klager heeft van een tussentijds beschikbaar gekomen vervoermogelijkheid gebruik gemaakt en de hond naar een andere dierenarts gebracht. Daardoor is evenwel een einde gekomen aan de behandelingsmogelijkheden van beklaagde.

Mitsdien dient de klacht van klager, voorzover deze beoogt te klagen over beklaagdes optreden naar aanleiding van de melding van de complicaties, ongegrond verklaard te worden.

11.     Het College oordeelt, dat de feiten waarop deze klacht berust en zoals deze kunnen worden vastgesteld niet tot het opleggen van een maatregel kunnen leiden.

De klacht dient derhalve te worden afgedaan op de wijze als voorzien in artikel 29, derde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

De grieven

Appellant heeft in het beroepschrift de volgende grieven naar voren gebracht.

I.            Ten onrechte stelt het Veterinair Tuchtcollege in overweging 7 dat bij de beschreven operatie een risico van het optreden van nabloedingen onvermijdelijk aanwezig is.

Dit zou, naar het oordeel van appellant, het risico van een nabloeding te allen tijde bij de eigenaar van het dier leggen.

II.          Appellant is van mening dat de nabloeding het gevolg is geweest van een fout in de uitvoering, namelijk het niet goed afbinden van de ovariële stompen. Het Tuchtcollege is aan deze, reeds in eerste instantie opgeworpen stelling, ten onrechte voorbijgegaan.

Verweer

Beklaagde heeft zich tegen de grieven van appellant gemotiveerd verweerd. Beklaagde heeft daarbij benadrukt, dat het onmogelijk is dat na de operatie bloedverlies uit de buikholte kan optreden. De buik is namelijk na de operatie gesloten met een doorlopende hechting, waar geen bloed kan doorsijpelen.

De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

1.         Weliswaar heeft het Veterinair Tuchtcollege in rechtsoverweging 7 als zijn oordeel uitgesproken dat bij de beschreven operatie een risico van het optreden van nabloedingen onvermijdelijk aanwezig is, doch het heeft daaraan -in dit geval terecht- niet de consequentie verbonden dat het deswege appellant is, die dit risico zou moeten dragen.

Het Tuchtcollege heeft het in die rechtsoverweging vervatte oordeel doen steunen op de -evenzeer terechte- opvatting dat uit het enkele feit dat de nabloeding is opgetreden niet kan worden afgeleid dat beklaagde de operatie op een onjuiste of onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd.

De op dit punt opgeworpen grief berust derhalve op een verkeerde lezing van de aangevallen uitspraak en kan derhalve niet slagen.

2.         De tweede grief treft om dezelfde reden geen doel.

In rechtsoverweging 8 heeft het Veterinair Tuchtcollege immers overwogen dat het evenmin andere feiten of omstandigheden heeft kunnen vaststellen, die de conclusie rechtvaardigen dat beklaagde op een onjuiste of onzorgvuldige wijze de ovario-hysterectomie bij de hond van klager heeft uitgevoerd, daarmee implicerend, dat van het begaan van een, beweerdelijk, gemaakte kunstfout, niet is gebleken.

Het Veterinair Beroepscollege heeft in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten kunnen vinden om ter zake anders te oordelen.

3.         Het Veterinair Beroepscollege overweegt ambtshalve dat de beroepen uitspraak van het Tuchtcollege niet in stand behoort te blijven en moet worden vernietigd, omdat het Tuchtcollege blijkens zijn overweging 11 de klacht als kennelijk ongegrond heeft afgedaan op basis van het bepaalde in artikel 29, lid 3, van de Wet, een en ander zonder dat gebleken is dat het Tuchtcollege overeenkomstig artikel 32, lid 1, van de Wet partijen heeft gehoord, althans behoorlijk oproeping van de persoon over wie geklaagd is en van de klager heeft plaatsgevonden. Dienaangaande overweegt het Beroepscollege als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 29, lid 3, kan slechts sprake zijn van het kennelijk ongegrond zijn van een klacht als de gestelde feiten, waarop zij berust, niet tot toepassing van artikel 14 of 15 van genoemde wet kunnen leiden. In casu is echter een gemotiveerde klacht ingediend, die bij gegrondbevinding wel tot toepassing van genoemde artikelen 14 of 15 zou kunnen leiden. Om deze reden is het Beroepscollege van oordeel, dat het Veterinair Tuchtcollege de onderhavige klacht niet had mogen afdoen op de wijze bedoeld in genoemd artikel 29, derde lid, en derhalve overeenkomstig het bepaalde in artikel 32 van genoemde wet klager en beklaagde had moeten oproepen voor verhoor.

Het Veterinair Tuchtcollege kan slechts tot toepassing van het bepaalde in artikel 29, derde lid, tweede volzin, besluiten, wanneer de feiten, waarop de klacht berust, zo duidelijk zijn, dat de conclusie dat deze niet tot toepassing van artikel 14 of artikel 15 kunnen leiden, zich aanstonds als onontkoombaar opdringt.

Slotsom

Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat de in beroep bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege op formele gronden moet worden vernietigd, dat het Beroepscollege de zaak thans zelf zal afdoen, en dat de klacht van appellant moet worden afgewezen.

Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

vernietigt de uitspraak, waarvan beroep

wijst de klacht af.

Aldus gewezen door de voorzitter prof. mr B.H. ter Kuile, en de leden mr C.M. Wolters,

mr R.R. Winter, drs  P.J. Goedhart (dierenarts) en drs  C.J.M. Manders (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr  Q.J.M. Kramer en uitgesproken in het openbaar te ‘s-Gravenhage op 23 mei 1996 door de voorzitter.

w.g. plv. secretaris                                                                                       w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris.