ECLI:NL:TDIVBC:1995:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 1995-09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1995:7
Datum uitspraak: 09-11-1995
Datum publicatie: 24-09-2013
Zaaknummer(s): VB 1995-09
Onderwerp: Procesrecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen grieven. Beroep verworpen

                                   V E T E R I N A I R   B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 95/09

Uitspraak

in de zaak van:

X ,

wonende te A,

appellante van een uitspraak van

19 mei 1995 van het Veterinair Tuchtcollege

(94/0103).
Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 19 mei 1995, aan partijen verzonden op 22 mei 1995, appellante niet ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen Dierenartsenpraktijk A.

Appellante heeft bij op 12 juni 1995 bij het Veterinair Beroepscollege binnengekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Namens de Dierenartsenpraktijk A is bij een op 29 augustus 1995 bij het Beroepscollege ingekomen brief door Y, dierenarts, verbonden aan genoemde Dierenartsenpraktijk, op genoemd beroepschrift gereageerd.

De mondelinge behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 27 september 1995, zulks in aanwezigheid van appellante en Y voornoemd.

De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

”Ingevolge de artikelen 14 en 15 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 zijn dierenartsen, para-veterinairen, dierverloskundigen en kastreurs onderworpen aan het veterinair tuchtrecht. Deze opsomming moet als limitatief worden aangemerkt. Dierenartsenpraktijken als zodanig zijn derhalve niet onderworpen aan het tuchtrecht. Nu de onderhavige klacht slechts tegen de dierenartsenpraktijk als zodanig is gericht, onder meer blijkend uit het feit dat klaagster een afzonderlijk klacht heeft ingediend tegen de dierenarts in kwestie, dient klaagster niet ontvankelijk in haar klacht te worden verklaard en moet de klacht zonder nader onderzoek worden afgedaan op de wijze als voorzien in artikel 29, derde lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.”

De grieven

Appellante heeft tegen de onderhavige beslissing van het Veterinair Tuchtcollege geen grieven geformuleerd.

De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

Het Veterinair Beroepscollege kan zich verenigen met de hierboven weergegeven overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege, zodat de uitspraak waarvan beroep in stand dient te blijven.

Beslissing in hoger beroep

Verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. M.D. van Wolferen en de leden prof. mr. B.H. ter Kuile, mr. R.R. Winter, dr. A.A.M.E. Lubberink (dierenarts) en drs. P.J. Goedhart (dierenarts), in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris mr C.M. Lubbers, en uitgesproken in het openbaar te 's-Gravenhage op 9 november 1995 door de plaatsvervangend voorzitter prof. mr. B.H. ter Kuile.

w.g. Plv. secretaris                                                                 w.g. Plv. voorzitter

Voor eensluidend afschrift

plv. secretaris

.