ECLI:NL:TDIVBC:1994:5 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 94-03

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1994:5
Datum uitspraak: 22-11-1994
Datum publicatie: 20-09-2013
Zaaknummer(s): VB 94-03
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Operatie/nazorg kat

V E T E R I N A I R B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 94/03

-BSUitspraak

in de zaak van:

X ,

wonende te A,

appellant van een uitspraak van

 3 maart 1994 van het Veterinair Tuchtcollege (93/0047)

 Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 3 maart 1994, aan partijen verzonden op 22 april 1994, de klacht van appellante betreffende de handelwijze van Y, dierenarts te B (hierna te noemen: beklaagde), bij een operatie, c.q. de daarmee samenhangende nazorg, van haar kat, genaamd Mickey, ongegrond verklaard.

Appellante heeft bij een op 14 juni 1994 bij het Beroepscollege ingekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft zich bij een op 30 juni 1994 bij het Beroepscollege ingekomen brief, door middel van verwijzing naar de inhoud van in eerste instantie geproduceerde bescheiden, tegen deze klacht verweerd.

De behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 september 1994, zulks in aanwezigheid van appellante en beklaagde. Laatstgenoemde heeft zich aldaar doen vergezellen door haar collega, Z.

De vaststaande feiten

Beklaagde heeft bij een rhinoscopie op 26 oktober 1992 vastgesteld dat de kat van appellante een poliep in de neus had. Op woensdag 6 januari 1993 is bij een, door Z, onder supervisie en verantwoordelijkheid van beklaagde, verrichte operatieve ingreep in de kliniek van W te B weefsel uit de neus van de kat weggenomen. Tevens werd een bultje in de hals verwijderd. Op 8 januari 1993 mocht de kat de kliniek verlaten. Daarbij is een antibioticumbehandeling voorgeschreven. Bij appellante thuis verslechterde de gezondheidstoestand van de kat. Appellante heeft op 9 januari 1993 telefonisch contact opgenomen met beklaagde, die haar adviseerde te stoppen met het toedienen van de voorgeschreven medicijnen. Tijdens telefonisch contact op 11 januari 1993 heeft beklaagde er bij appellante op aangedrongen om met haar kat terug te komen voor nader onderzoek.

Appellante heeft zulks niet gedaan omdat zij van oordeel was dat de toestand van haar kat dit niet meer toeliet. In verband hiermede heeft zij een dierenarts in C geconsulteerd. Op 19 januari 1993 heeft deze het leven van appellantes kat beëindigd.

 De uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“6. Aan de orde is allereerst of geoordeeld kan worden dat beklaagde is tekort geschoten door de wijze waarop de ingreep is verricht. Het College oordeelt hierover dat niet is gebleken van gronden om aan te nemen dat de operatie niet volgens de regelen der kunst is uitgevoerd, of dat de operatie niet geïndiceerd was. Met name het feit dat de toestand van de kat nadien niet verbeterde kan op zichzelf bezien niet als bewijs hiervoor worden gezien, nu uit het geschetste ziektebeeld blijkt dat de kat reeds voor de operatie in een ernstige toestand verkeerde.

7. Vervolgens is de vraag aan de orde of beklaagde te kort is geschoten door de wijze waarop zij na de behandeling op de klachten van klaagster heeft gereageerd. Het College oordeelt daarover dat, wat er ook zij van de exacte inhoud van de gesprekken tussen beklaagde en klaagster, vast staat dat klaagster haar kat niet heeft aangeboden voor een nader onderzoek.

8. Onder deze omstandigheid kan niet worden gesteld dat beklaagde zich onvoldoende behulpzaam heeft opgesteld, nu naar mening van het College redelijkerwijze verwacht mocht worden van klaagster dat zij zich niet (enkel) telefonisch tot beklaagde zou wenden indien zij beklaagde wederom wenste te benaderen, doch veeleer de kat opnieuw ter onderzoek had aangeboden.”

De grieven

Appellante heeft –samengevat- de volgende grieven tegen die bestreden beslissing aangevoerd. De operatie van haar kat is, naar haar eerst achteraf is gebleken, niet door beklaagde maar door haar collega Z uitgevoerd terwijl steeds is gesuggereerd dat beklaagde de operatie zelf zou hebben uitgevoerd. Voorts is pas achteraf door beklaagde toegegeven dat het hier een zware, relatief weinig voorkomende, operatie betrof. Als gevolg hiervan is zij weer gaan twijfelen aan de juistheid van de behandelingswijze van beklaagde.

Zij is niet op diens spreekuur verschenen omdat de toestand van haar kat een reis van A naar B niet toeliet. Daarom is zij, op eigen initiatief, naar een dierenarts in C gegaan. Zij mist in de stukken in eerste aanleg de vermelding van het juiste gewicht van haar kat ten tijde van de operatie, hetgeen wel bekend moet zijn bij betrokkenen. Zij heeft zaterdagavond met beklaagde gesproken en, nadat haar kat was opgenomen, nog een keer. Over euthanaseren is enkel gesproken na de euthanasie en niet ervoor. De gehele gang van zaken wordt gekenmerkt door zoveel –bewuste- vaagheden dat de waarheid omtrent de behandeling kennelijk niet aan het licht mag komen.

Het verweer

Beklaagde heeft de zienswijze van appellante, onder verwijzing naar door haar in eerste aanleg geproduceerde stukken, gemotiveerd bestreden.

De overwegingen van het Beroepscollege

1. Naar het oordeel van het Beroepscollege is uit de stukken –waaronder die in eerste aanleg- en het ter zitting verhandelde onvoldoende gebleken - dat beklaagde heeft nagelaten tijdig met appellante te spreken over de ernst en de voor- en nadelen van de operatieve ingreep - dat deze operatieve ingreep niet geïndiceerd was dan wel dat beklaagde deze –onder haar verantwoordelijkheid en in haar aanwezigheid- niet op juist wijze heeft doen uitvoeren.

Aan dit oordeel kan niet afdoen dat in de bestreden uitspraak geen gegevens zijn vermeld omtrent het verloop van het gewichtsverlies waaraan de kat vóór de operatie leed, omdat aannemelijk is dat dit gewichtsverlies een gevolg kan zijn van de neuspoliep van de kat, en de algehele toestand van de kat op de dag van de ingreep volgens de betrokken deskundige de operatie kennelijk niet verhinderde.

2. Aangezien vaststaat dat appellante, hoewel daartoe door beklaagde uitgenodigd, haar kat niet voor nader onderzoek bij beklaagde heeft aangeboden maar heeft gemeend te kunnen volstaan met telefonisch overleg, kan niet met vrucht worden gesteld dat beklaagde te kort is geschoten in de (na)zorg die zij in haar hoedanigheid heeft betracht ten opzichte van het dier met betrekking waartoe haar hulp is ingeroepen. Daarin brengt geen wijziging de omstandigheid, zoals door appellante gesteld, dat zij met beklaagde niet vóór maar na de euthanasie over euthanaseren heeft gesproken. Daaromtrent heeft alleen een derde deskundige met appellante de afweging gemaakt. Volgens de stelling van appellante heeft beklaagde daar geheel buiten gestaan. De door appellante voorgedragen grieven, mede bezien in hun onderlinge samenhang, treffen derhalve geen doel.

Slotsom

Gelet op de betrekkelijke artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, komt het Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

 Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

Verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de plaatsvervangend voorzitter prof. mr. B.H. ter Kuile, en de leden mevr. mr. C.M. Wolters, mr. R.R. Winter, mevr.dr. A.A.M.E. Lubberink (dierenarts) en drs. P.J. Goedhart (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. J.G. Bongers als secretaris, en uitgesproken in het openbaar te ‘s-Gravenhage op 22 november 1994 door de plaatsvervangend voorzitter voornoemd.

w.g. J.G. Bongers                                                                                  w.g. B.H. ter Kuile