ECLI:NL:TDIVBC:1994:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 94-01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1994:4
Datum uitspraak: 22-11-1994
Datum publicatie: 20-09-2013
Zaaknummer(s): VB 94-01
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Bevalling hond

V E T E R I N A I R B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 94/01

-BSUitspraak

in de zaak van:

X ,

wonende te A,

appellant van een uitspraak van

3 november 1993 van het Veterinair Tuchtcollege (92/0015)

Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 3 november 1993, aan partijen verzonden op 9 december 1993, appellant naar aanleiding van een klacht van Y, wonende te B (hierna te noemen: klaagster), een waarschuwing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 gegeven.

Appellant heeft bij een op 8 februari 1994 bij het Beroepscollege ingekomen beroepschrift beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Klaagster heeft bij een op 9 maart 1994 bij het Beroepscollege ingekomen verweerschrift hiertegen verweer gevoerd. Zij heeft in respectievelijk op 25 augustus 1994 en 15 september 1994 bij het Beroepscollege ingekomen brieven haar zienswijze te dezen nogmaals uiteengezet c.q. nader onderbouwd.

De behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 29 september 1994, waarbij appellant in persoon aanwezig was. Klaagster is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

De vaststaande feiten

Op zaterdag 28 november 1992 moest de hond van klaagster, genaamd Révélation D’Amour Amanda, een bobtail, bevallen. Op grond van een eerder gemaakte echoscopie verwachtte klaagster dat er vier pups geboren zouden worden. Nadat de eerste twee pups om ca. 18.00 uur waren geboren, staakte de bevalling. Omdat ongeveer twee uur later de overige pups nog niet waren geboren heeft klaagster telefonisch advies gevraagd aan appellant.

Aanvankelijk heeft deze klaagster geadviseerd even af te wachten. Vervolgens heeft hij aan klaagster oxytocine verstrekt teneinde door het geven van een injectie met dit middel de weeën op te wekken. Een hoeveelheid van dit geneesmiddel is door een kennis van klaagster bij appellant aan zijn praktijkadres afgehaald. De eerste injectie leidde om ca. 22.50 uur tot de geboorte van de derde pup. Omdat de laatste pup niet kwam heeft klaagster gedurende de nacht een aantal malen met appellant gebeld, die haar telkens adviseerde de hond wederom een injectie met oxytocine te geven, hetgeen zij heeft gedaan. Appellant heeft de volgende ochtend zelf de hond onderzocht en deze wederom een injectie met oxytocine gegeven. Enkele minuten later, rond 10.00 uur, is de vierde pup levenloos ter wereld gekomen.

De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“6. Het College acht aannemelijk dat beklaagde bij gelegenheid van het eerste telefoongesprek heeft aangeboden om zelf langs te komen, althans dit niet heeft geweigerd, omdat dit gelet op de ligging van woning van klaagster, die op de route tussen woonhuis en praktijkruimte van beklaagde lag, meer voor de hand liggend zou zijn geweest dan in de praktijkruimte te wachten totdat het diergeneesmiddel zou zijn afgehaald. De klacht moet op dit punt dan ook ongegrond worden geacht.

7. Ook de door hem gekozen behandelmethode, het verstrekken van oxytocine aan de houder teneinde de weeën te doen opwekken, is in de ogen van het College dan ook niet een onjuiste handelwijze geweest, nu dit onder de gegeven omstandigheden een redelijke kans op een goed resultaat leek te bieden.

8. Naar mening van het College had beklaagde echter, toen na de toediening van de oxytocine en de geboorte van de derde pup, de hond onrustig bleef, niet mogen volstaan met het advies nogmaals een injectie toe te dienen, zonder zich zelf nader op de hoogte te stellen van de toestand van de hond en –voor zover mogelijkeventuele pup. Daarbij wordt het volgende overwogen.

9. Naar beklaagde heeft verklaard was hij er bekend mee dat er mogelijk vier pups zouden zijn. Tevens veronderstelt het College als bekend bij beklaagde dat het herhaald gebruik van oxytocine de levenskansen van een eventueel nagebleven pup drastisch zou doen verminderen. Onder deze omstandigheden had het op de weg van beklaagde gelegen, voorafgaand aan het geven van het advies om nogmaals oxytocine toe te dienen, dat deze zich er nader van had vergewist of nog een pup aanwezig was, en wat de toestand van deze pup was. Vervolgens had beklaagde op basis van deze gegevens, en in overleg met klaagster, dienen af te wegen of een keizersnede wenselijk was, bij afweging van de belangen van moederdier enerzijds en pup anderzijds.

10. Op grond van de voorgaande overwegingen komt het College tot het oordeel dat beklaagde te kort is geschoten in de zorg ten aanzien van een dier met betrekking tot welk zijn hulp is gevraagd. Bij de vraag welke maatregel deswege dient te worden opgelegd overweegt het College dat het gelet op het verloop van de bevalling vóór de tweede toediening van oxytocine, twijfelachtig is of een andere handelwijze tot een ander resultaat zou hebben geleid.

Op grond van voorgaande overwegingen oordeelt het College dat beklaagde een waarschuwing dient te worden gegeven”.

De grieven

Appellant heeft –in de woorden van het Beroepscollege- de volgende grieven naar voren gebracht:

1. Anders dan in onderdeel 8 van de bestreden beslissing is overwogen was de hond rustig, had zij geen weeën en was er overigens niets dat wees op de aanwezigheid van een vierde pup.

2. Zoals ook blijkt uit de bestreden beslissing, heeft klaagster in eerste instantie appellants aanbod om langs te komen afgewezen en ook nadien niet om zijn komst verzocht. Klaagster heeft derhalve zelf gekozen voor een afstandelijke behandeling.

Klaagster was voldoende deskundig om de consequenties van die keuze te kunnen overzien. Appellant heeft niet opnieuw aangeboden om langs te komen omdat het zijn inziens op klaagsters weg lag hem daarom te verzoeken. Van een te kort schieten van appellant is geen sprake.

Het verweer

Klaagster heeft het door appellant gestelde bestreden. Zij heeft daartoe gesteld dat appellant niet heeft aangeboden om in de avond van 28 november 1992 zelf langs te komen. Zij merkt voorts op dat de hond na de geboorte van de derde pup nauwelijks weeën meer had als gevolg van uitputting.

De overwegingen van het Beroepscollege in beroep

1. Met betrekking tot de onder 1 vermelde grief van appellant overweegt het Beroepscollege dat, gelet op de stukken, waaronder de verklaringen van klaagster terzake en het verhandelde ter zitting dat, anders dan is overwogen in onderdeel 8 van de bestreden beslissing, appellant er in de gegeven omstandigheden van uit mocht gaan dat de toestand van de hond na de geboorte van de derde pup als rustig mocht worden aangemerkt. Deze grief is derhalve gegrond. Een en ander kan evenwel blijkens hetgeen hierna wordt overwogen niet leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing.

2. Ten aanzien van de tweede grief overweegt het Beroepscollege als volgt. Het Beroepscollege is met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat appellant na de geboorte van de derde pup niet had mogen volstaan met het –herhaalde- telefonische advies aan klaagster om wederom een injectie met oxytocine toe te dienen. Het lag in de gegeven omstandigheid op de weg van appellant om klaagster uitdrukkelijk aan te bieden om de hond te (komen) onderzoeken, zulks met name om zich er nader van te vergewissen of in de baarmoeder van de hond nog een pup aanwezig was en, zo ja, wat de toestand van die pup was. Een en ander klemt te meer aangezien appellant bij zijn telefonische adviezen naar ter zitting door hem is erkend geen melding heeft gemaakt van de mogelijke schadelijke gevolgen van de door hem geadviseerde injecties voor een ongeboren pup. De omstandigheid dat appellant meende er van uit te kunnen gaan dat klaagster ter zake in de loop der jaren een zekere expertise had opgedaan doet aan de onjuistheid van die handelwijze niet af.

3. Op grond van het hiervoor overwogene is het Beroepscollege van oordeel dat appellant te kort is geschoten in de zorg ten aanzien van een dier met betrekking tot welk zijn hulp is gevraagd, en wel in zodanige mate dat het opleggen van een waarschuwing ter zake op zijn plaats is. De tweede grief is mitsdien ongegrond.

Slotsom

Gelet op de betrekkelijke artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, komt het Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

Verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de plaatsvervangend voorzitter prof. mr. B.H. ter Kuile, en de leden mevr. mr. C.M. Wolters, mr. R.R. Winter, mevr.dr. A.A.M.E. Lubberink (dierenarts) en drs. P.J. Goedhart (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. J.G. Bongers als secretaris, en uitgesproken in het openbaar te ‘s-Gravenhage op 22 november 1994 door de plaatsvervangend voorzitter voornoemd.

  w.g. J.G. Bongers                                                                        w.g. B.H. ter Kuile