ECLI:NL:TDIVBC:1994:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 93-04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:1994:3
Datum uitspraak: 24-03-1994
Datum publicatie: 20-09-2013
Zaaknummer(s): VB 93-04
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Operatie en nazorg poes

V E T E R I N A I R B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 93/04

-BSUitspraak

in de zaak van:

X ,

Y

wonende te A,

appellanten van een uitspraak van

3 november 1993 van het Veterinair Tuchtcollege (93/0031)

Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 3 november 1993, aan partijen verzonden op 19 november 1993, de klacht van appellanten betreffende de handelwijze van Z, dierenarts te A (hierna ten noemen: beklaagde), bij een operatie, c.q. de daarmee samenhangende nazorg van hun poes, genaamd Yuppie, ongegrond verklaard.

Appellanten zijn bij een op 25 november 1993 bij het Beroepscollege ingekomen beroepschrift in beroep gekomen tegen voormelde beslissing. Beklaagde heeft bij een op 7 januari 1994 bij dit College ingekomen verweerschrift hiertegen verweer gevoerd.

Appellanten hebben bij een op 24 januari 1994 bij het Beroepscollege ingekomen brief hierop nog geantwoord. De behandeling ter zitting van het Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 28 januari 1994.

Appellanten hebben te voren schriftelijk medegedeeld niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn, terwijl beklaagde telefonisch aan de secretaris heeft medegedeeld de zitting niet bij te kunnen wonen.

De vaststaande feiten

Op 11 oktober 1992 hebben appellanten hun kat aan beklaagde aangeboden voor een operatieve verwijdering van baarmoeder en eierstokken. Het dier heeft na de operatie, welke beklaagde heeft verricht, tot de middag van de daarop volgende dag verbleven in een opnamekooi in de praktijk van beklaagde. De kat is, toen appellanten deze wilden ophalen, door de assistente van beklaagde in een transportmand geplaatst en aan appellanten meegegeven. Beklaagde kon de kat niet persoonlijk aan appellanten overhandigen omdat hij op dat moment een operatie verrichtte. Nog dezelfde dag hebben appellanten aan beklaagde telefonisch medegedeeld dat hun kat een bebloede snuit had. Appellanten hebben vervolgens de praktijk van beklaagde bezocht waar beklaagde de kat onder narcose heeft gebracht om de wonden te kunnen onderzoeken en eventueel te hechten, hetgeen niet mogelijk bleek. Beklaagde heeft de kat, die nog onder narcose was, meegegeven aan appellanten, die hem na enige tijd telefonisch meedeelden dat de kat tijdens het bijkomen uit de narcose met zijn voorpoten zijn bek verwondde. Beklaagde heeft appellanten telefonisch geadviseerd de kat kalmerend toe te spreken en te trachten met behulp van een handdoek te voorkomen dat de kat zich verder zou verwonden. De kat is nadien, op 15 oktober, 21 oktober en 18 november 1992 door beklaagde c.q. diens collega gecontroleerd.

De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan zijn bestreden beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

“Het College is van mening dat het hier opgetreden verschijnsel van automutilatie weliswaar niet onbekend is in de veterinaire praktijk, doch niet in die frequentie voorkomt dat dit een reëel risico is dat aan de houder van het dier gemeld behoort te worden. In verband hiermee kan niet worden geoordeeld dat van de gemiddelde dierenarts, die met een redelijke mate van zorg, kennis en kunde zijn vak uitoefent, verlangd mag worden dat deze een verdergaand toezicht gedurende het bijkomen uit narcose laat plaatsvinden dan in casu is geschied.

Mede gezien het feit, dat het –bij de huidige stand der wetenschap- niet goed mogelijk blijkt om in de dagelijkse praktijk effectieve preventieve maatregelen tegen dit verschijnsel te nemen, kan niet worden geoordeeld dat beklaagde, door te handelen als hij heeft gedaan, is tekortgeschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoorde te betrachten ten opzichte van het dier met betrekking tot welke zijn hulp was ingeroepen.”

De grieven Appellanten hebben aangevoerd, –in de woorden van het Beroepscollege- dat indien door beklaagde voldoende aandacht zou zijn besteed aan de kat tijdens en na het bijkomen uit de narcose de in geding zijnde automutilatie, bestaande uit het openkrabben van de snuit, wellicht niet zou hebben plaatsgevonden of sneller was geconstateerd. Zij hebben daaraan toegevoegd dat hun klacht niet zozeer betreft de omstandigheid dat hun kat beschadigd is, doch met name de nonchalante houding van beklaagde na genoemd voorval.

Appellanten wijzen er op dat beklaagde niet ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege aanwezig was wegens een –naar zijn zeggen- ernstige ziekte, doch dat hij de daarop volgende dag normaal aan het werk was.

Het verweer

Beklaagde heeft het door appellanten gestelde bestreden. Hij heeft daartoe uiteengezet dat hij na de operatie de kat een aantal malen heeft gecontroleerd en daarbij niets bijzonders heeft vastgesteld. Hij hoefde niet te verwachten dat de kat na het bijkomen uit de narcose zich op de omschreven, ook blijkens bij de diergeneeskundige faculteit van de Rijksuniversiteit Utrecht ingewonnen informatie, zeer uitzonderlijke wijze zou gedragen. Beklaagde heeft voorts een gespecificeerde nota van zijn cardioloog overgelegd teneinde aan te tonen dat hij de zitting van het Veterinair Tuchtcollege op medische gronden niet kon bijwonen.

Het nader standpunt van de appellanten

Appellanten hebben nog doen weten, dat zij op grond van de hun nu bekende feiten en omstandigheden er begrip voor hebben dat beklaagde niet ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege aanwezig was.

De overwegingen van het Beroepscollege in beroep

1. De handelwijze van beklaagde na de operatie van de kat is, voorzover deze uit de stukken –waaronder die in eerste aanleg- kan worden afgeleid, in de gegeven omstandigheden niet ongebruikelijk. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt, noch is het Beroepscollege anderszins gebleken, dat beklaagde op dat punt tekort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid behoorde te betrachten ten opzichte van een dier met betrekking tot hetwelk zijn hulp was ingeroepen.

2. Naar het oordeel van het Beroepscollege is het in de veterinaire praktijk niet ongebruikelijk dat een dierenarts het overhandigen van een door hem, c.q. in zijn praktijk, behandeld dier overlaat aan een assistente, wanneer deze dierenarts, zoals beklaagde in het onderhavige geval, op dat moment beroepsmatig bezig is. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt, noch is het Beroepscollege anderszins gebleken, dat beklaagde in dat verband op enigerlei wijze tekort is geschoten in de zorg zoals bedoeld in artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

3. Appellanten hebben evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat nadien de handelwijze van beklaagde ten opzichte van hun kat zodanig is geweest dat sprake is van een tekort schieten in de zorg als hiervoor bedoeld.

4. Voorzover appellanten beoogd hebben over de handelwijze c.q. de houding van beklaagde ten opzichte van hen, daaronder begrepen het niet verschijnen ter zitting van het Veterinair Tuchtcollege, in beroep een oordeel uit te lokken, overweegt het Beroepscollege dat artikel 14 van de Wet in beginsel niet ziet op gedragingen van een dierenarts ten opzichte van de houder van het dier, tenzij een en ander consequenties heeft voor de gezondheid van het dier of de gezondheidszorg voor dieren in het algemeen. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

Slotsom

Gelet op de betrekkelijke artikelen van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, komt het Beroepscollege tot de slotsom dat de in beroep bestreden beslissing in stand dient te blijven.

Beslissing in hoger beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

Verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door prof. mr. B.H. ter Kuile als fungerend voorzitter, mevr.mr. C.M. Wolters, prof.mr. W. Brussaard, mevr.dr. A.A.M.E. Lubberink en drs. P.J. Goedhart (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. J.G. Bongers als secretaris, en uitgesproken in het openbaar te ‘s-Gravenhage op 24 maart 1994 door prof. Mr. B.H. ter Kuile als fungerend voorzitter.

w.g. J.G. Bongers  secretaris                   w.g. B.H. ter Kuile fungerend voorzitter